ECLI:NL:TGZRZWO:2013:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 259-2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2013:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-08-2013 |
Datum publicatie: | 23-08-2013 |
Zaaknummer(s): | 259-2012 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts kennelijk ongegrond. Niet kan worden vastgesteld of verweerder daadwerkelijk geweigerd heeft om klaagster te behandelen nu de lezing van partijen daarover verschillen |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 23 augustus 2013 naar aanleiding van de op 12 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door mr. S. Jansen, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , huisarts, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. K. Zeylmaker, werkzaam bij ARAG te Leusden,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek;
- het faxbericht namens verweerder van 11 maart 2013;
- het e-mailbericht met bijlagen namens klaagster van 19 maart 2013;
- het proces-verbaal van het op 30 mei 2013 gehouden gehoor in het kader van het
vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
De vader van klaagster, klaagster is geboren 5 april 1990, heeft op 26 oktober 2012 om
22:19 uur gebeld naar de spoeddienst huisartsen in verband met fysieke klachten van zijn dochter. Klaagster was enkele weken daarvoor in aanraking gekomen met een kind dat pneumococcen had gehad. Klaagster was een paar dagen verkouden en had keelpijn. Klaagster had daarbij die dag snel oplopende koorts, temperatuur 39,3º, en haar stem was weg.
Klaagster mocht zich om 22:35 uur melden bij de huisartsenpost.
Verweerder is van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 werkzaam geweest als waarnemend en coördinerend arts in de E te B en was op 26 oktober 2012 als huisarts in de avonddienst werkzaam.
De vader van klaagster had in het verleden met zijn gezin de praktijk van verweerder verlaten in verband met een gebrek aan vertrouwen in verweerder.
Verweerder heeft op 26 oktober 2012, nadat hij de afspraak met klaagster in zijn agenda constateerde, telefonisch contact opgenomen met de moeder van klaagster en met haar gesproken. Klaagster en haar vader waren reeds onderweg naar de huisartsenpost.
De moeder van klaagster heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de vader van klaagster. Klaagster en haar vader zijn bij de huisartsenpost gekomen en naar binnen gegaan. Zij hebben aan de balie gesproken met de aanwezige assistente.
Verweerder is naar klaagster en haar vader toegegaan in de wachtruimte en heeft aangegeven dat hij klaagster wel wilde onderzoeken. Klaagster en haar vader hebben aan verweerder laten weten dat zij zouden wachten op de opvolgend huisarts.
Het door verweerder opgestelde waarneembericht, voor zover thans van belang, luidt als volgt:
“Urgentie classificatie: dringen (U3)
Contactdatum: 26-10-2012
Deelcontact: (R74.01) Gewone verkoudheid
(S) (REU) 07; vader; paar dagen verkouden en keelpijn, sinds 2 uur voelt ze heel raar, temp 39,3 , zieker en zieker, hoofd voelt raar, paa weken geleden met pneumococcen in aanraraking gekomen, VG: reuma
Hulpvraag; keel beoordelen (TRI) Ingangsklacht Triage: Keelklachten (FEE) Patiente en vader zijn mij bekend, hebben bij mijn werkzaamheden in de E het vertrouwen in mij opgezegd. Ik heb gebeld naar het woonhuis om te vertellen dat ik nu op de post zit en of het een bezwaar is. Indien gewenst zie ik patiente anders vraag ik mijn collega dit te doen. Op de post in meneer boos en denkt dat ik zijn dochter niet wil zien. Naar hem toegegaan en aangegeven dat ik patiente graag wil zien, maar als zij bezwaar hebben tegen mij ik mijn collega vraag hun te zien. Meneer geeft aan niet meer door mi geholpen te willen worden maar door mijn collega die de dienst overneemt. Nogmaals aangeboden haar te willen zien. Meneer blijft bij zijn standpunt.”
Door huisarts D die klaagster op 26 oktober 2012 heeft onderzocht werd de volgende dag een waarneembericht geschreven, inhoudende, voor zover van belang:
“Deelcontact: (P04.00) Prikkelbaar/boos gevoel/gedrag
(S) (GRU) 07; Heeft vanavond consult gehad bij de post. Zou eerder gezien worden maar werd gebeld door C dat het hem beter leek pte niet te behandelen gezien persoonlijke redenen ten opzichte van ouders. Deze hebben het vertrouwen in de arts opgezegd na een kwestie waarin eea niet goed gelopen is. Vader zat in de wachtkamer en toen wilde deze ha hem wel helpen omdat het meisje er toch wel ziek uit zag, vader wilde dit toen niet meer. Heeft gewacht op D. Betl maandag met kantoor om een klacht in te dienen.”
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder geweigerd heeft om haar te behandelen en klaagster daardoor langer heeft moeten wachten dan nodig terwijl zij zich erg ziek voelde. Verweerder heeft in een telefonisch gesprek met de moeder van klaagster aangegeven dat verweerder haar niet wilde behandelen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij gelet op zijn ervaring met de boosheid van klaagsters vader en de gang van zaken rond het vertrek van het gezin uit zijn praktijk defensief heeft gereageerd. Verweerder heeft het woonadres gebeld en aan klaagsters moeder aangegeven dat indien gewenst klaagster, korte tijd daarna, door zijn collega kon worden gezien en dat dat misschien wel beter was. De volgende huisarts zou om 22:45 uur de dienst overnemen. Toen hij van klaagsters moeder begreep dat patiënte niet de dochter was waardoor in het verleden het vertrouwen werd opgezegd heeft hij aangegeven dat hij haar wel wilde zien. Dat heeft verweerder nogmaals herhaald naar klaagster en haar vader in de wachtruimte van de huisartsenpost. Klaagster en haar vader waren stellig dat zij geen hulp van verweerder wensten en wilden wachten op de opvolgend huisarts.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
De kern van de klacht is dat verweerder wordt verweten dat hij in het telefoongesprek met de moeder van klaagster geweigerd heeft om klaagster te zien op 26 oktober 2012. Het college zal bij de beoordeling van de klacht niet ingaan op hetgeen nadien tussen klaagster, haar vader en verweerder heeft plaatsgevonden op de huisartsenpost.
Klaagster en haar vader hebben een andere lezing ten aanzien van het door verweerder met de moeder van klaagster gevoerde telefoongesprek. Klaagster heeft daaromtrent bij het mondeling vooronderzoek aangegeven dat haar moeder haar vader en haar heeft verteld dat verweerder haar liever niet wilde behandelen. Klaagster voelde zich erg naar en wilde geholpen worden. Verweerder geeft aan dat hij, om een confrontatie met het gezin, gelet op hetgeen in het verleden was geschied, uit de weg te gaan heeft aangegeven dat klaagster, misschien beter, korte tijd na het afgesproken tijdstip kon worden gezien door de opvolgend huisarts. Verweerder heeft daarbij gekeken naar de melding en de triage door de spoeddienst huisartsenzorg. De code U3, zoals bij de triage is vermeld, betekent dat patiënte binnen enkele uren op de post gezien moet worden. Verweerder achtte het daarom een mogelijkheid dat klaagster een korte tijd later kwam om de opvolgend huisarts te bezoeken. De opvolgend huisarts zou om 22:45 uur de dienst van verweerder overnemen.
Klaagster heeft er kennis van kunnen nemen dat verweerder ofwel ontkent dat hij het (zo) tegen klaagsters moeder heeft gezegd zoals klaagster stelt, ofwel een andere kleur of interpretatie geeft aan hetgeen hij aan de moeder van klaagster heeft gezegd dan klaagster daaruit heeft opgemaakt. Nu alleen de moeder van klaagster en verweerder aan het telefoongesprek hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe dat gesprek precies is verlopen en hoe de moeder van klaagster dit gesprek aan de vader van klaagster en klaagster heeft overgebracht.
Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder daadwerkelijk geweigerd heeft om klaagster te behandelen.
Dit berust er niet op dat aan het woord van klaagster minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan.
5.3
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en zal als volgt worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, G.W.A. Diehl en J.M. Komen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klaagster en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.