ECLI:NL:TGZRZWO:2013:19 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 318-2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:19
Datum uitspraak: 16-08-2013
Datum publicatie: 16-08-2013
Zaaknummer(s): 318-2012
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Het geven van een klap aan een patiënte in een poging contact te krijgen is laakbaar, maar in de gegeven omstandigheden kan worden volstaan met een waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 16 augustus 2013 naar aanleiding van de op 7 december 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , psychiater, werkzaam te B,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met de bijlagen;

– het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 5 juli 2013, alwaar verweerder is verschenen. Klaagster is, ondanks behoorlijk te zijn opgeroepen, zonder kennisgeving niet verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren 10 september 1990, werd op zaterdagavond 14 april 2012, in het bijzijn van haar moeder, vrijwillig opgenomen op de Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) van de D te B. Klaagster was op dat moment zwanger en er was sprake van een gedeeltelijke placentaloslating. Verweerder, werkzaam als psychiater, was betrokken bij de opname van klaagster.

Toen klaagster een paar uur op de afdeling was besloot zij weer naar huis te gaan. Haar moeder was het hier niet mee eens en besloot klaagster, tegen haar zin, mee te nemen naar de Spoedeisende Hulp. Een verpleegkundige van die afdeling heeft telefonisch contact opgenomen met verweerder die op dat moment net thuis was. Verweerder hoorde de commotie die was ontstaan en stelde voor om klaagster weer terug te brengen naar de PAAZ.

Toen verweerder later die avond op de PAAZ arriveerde trof hij klaagster huilend aan, liggend op bed met haar gezicht naar de muur. In een poging contact met haar te krijgen zette verweerder haar rechtop op de rand van het bed. Toen dit geen effect had gaf verweerder klaagster een stevige klap op de schouder in de hoop haar te kunnen bereiken. In plaats van contact met klaagster te krijgen escaleerde de situatie, in die zin dat de moeder van klaagster op dat moment hevig protesteerde en haar dochter toch mee naar huis wilde nemen. Verweerder heeft de moeder van klaagster gesommeerd de kamer te verlaten omdat hij klaagster zonder de nabijheid van haar moeder wilde beoordelen om een diagnose te kunnen stellen. Verweerder besloot een beoordeling door de crisisdienst voor een inbewaringstelling (IBS) aan te vragen. De moeder van klaagster was in alle staten naar de verpleegpost gelopen waar op dat moment de verpleegkundige overdracht gaande was. Wegens de onrust die de moeder op dat moment teweeg bracht werd haar verzocht de afdeling te verlaten. Toen zij hieraan geen gehoor gaf heeft verweerder haar bij de arm gepakt en op de gang gezet. Verweerder heeft later in het bijzijn van het avondhoofd een nabespreking met de moeder van klaagster gehad over de gang van zaken.

De klachtencommissie van de D heeft een klacht van klaagster over het handelen van verweerder bij beslissing van 4 december 2012 deels gegrond verklaard.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij haar heeft geslagen en geschopt en door elkaar heeft geschud waardoor zij emotionele en lichamelijke schade heeft opgelopen hetgeen tevens weerslag had op haar (toen ongeboren) kind.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder erkent dat hij klaagster rechtop heeft gezet en een klap op de schouder heeft gegeven in de hoop haar te kunnen bereiken. Klaagster en haar moeder hebben hem het functioneren als arts bemoeilijkt daar hij de belangrijke taak had om in te schatten of klaagster (en haar ongeboren kind) in levensgevaar verkeerde en er voldoende juridische reden aanwezig was om haar tegen haar wil op te nemen. In plaats van medewerking ontmoette hij tegenwerking die hij niet kon verklaren.

Hij betreurt dat hij klaagster een klap op de schouder heeft gegeven. Deze handeling is grensoverschrijdend geweest en dat had hij moeten nalaten. Hij ontkent dat hij klaagster heeft geschopt en onderschrijft de uitspraak van de klachtencommissie.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij klaagster rechtop heeft gezet en een harde klap op de schouder heeft gegeven. Het college acht dit gedrag ongepast, onnodig en niet-professioneel. De ontstane hectiek was hiervoor geen rechtvaardiging. In dergelijke gevallen mag van een professional worden verwacht dat hij niet meegaat in de geëmotioneerde toonzetting en zich beheerst. Verweerder had op een andere wijze kunnen proberen met klaagster in contact te treden, zonder klaagster hierbij op een ongewenste, hardhandige wijze aan te raken. Verweerder had, gelet op diens professionaliteit, zich dienen te onthouden van gedragingen waarvan duidelijk was dat ze escalerend zouden kunnen werken. De klacht is in zoverre gegrond.

5.3

Voor zover de klacht betrekking heeft op het geven van een schop kan deze niet gegrond worden verklaard. De lezingen van partijen lopen op dit punt uiteen waarbij het college niet heeft kunnen vaststellen welke lezing het meest aannemelijk is.

5.4

De klacht is, zover als weergegeven in 5.2, gegrond.

Het college acht verweerders handelen laakbaar. Maar gelet op de omstandigheid dat verweerder ruiterlijk heeft toegegeven dat hij zich als behandelend psychiater had moeten onthouden van het door hem erkende, niet toelaatbare gedrag en zich in het vervolg zal dienen te onthouden van een handelwijze als hier aan de orde, waartoe verweerder voornemens is in een situatie die als potentieel risicovol wordt aangemerkt altijd samen met een verpleegkundige op te treden, en zijn excuses heeft gemaakt jegens klaagster, kan met een waarschuwing worden volstaan.

6. DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, en T.S. van der Veer, M.H. Braakman en G.W.A. Diehl, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.