ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2999 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-075a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2999
Datum uitspraak: 11-06-2013
Datum publicatie: 11-06-2013
Zaaknummer(s): 2012-075a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de arts dat er onvolledige diagnostiek heeft plaatsgevonden waardoor (mogelijk) behandelopties zijn gemist, dat hij onvoldoende naar patiënt en zijn omgeving heeft geluisterd, onvoldoende gegevens heeft voorgelegd aan de uroloog-achterwacht, onvoldoende tegenwicht heeft geboden tegen de door de uroloog-achterwacht gegeven waarschijnlijkheidsdiagnose epididymitis en patiënt en zijn omgeving onvolledig heeft geïnformeerd, hen niet serieus heeft genomen en hen niet de waarheid heeft verteld. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 11 juni 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

1. A,

wonende te D,

2. B,

wonende te D,

3. C,

wonende te D,

klagers,

tegen:

E, arts-assistent orthopaedie,

wonende te D

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het door mr M.C. Hoogendam, advocaat in dienst van Arag rechtsbijstand te Leusden, namens klagers ingediende klaagschrift met bijlagen is ontvangen in april 2012. Met instemming van patiënt (klager sub 3) is het medisch dossier overgelegd. Namens de arts heeft

mr. E.P. Haverkate, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht, een verweerschrift ingediend, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 16 april 2013, en wel (overeenkomstig artikel 57, eerste en tweede lid Wet BIG) gezamenlijk met twee andere samenhangende zaken met beroepsgenoten van verschillende categorieën (bekend onder de zaaknummers 2012-075b en 2012-075c). Klagers sub 1 en 2 zijn verschenen, bijgestaan door mr. Hoogendam voornoemd. De arts is niet verschenen. Wél is namens de arts verschenen mr. Haverkate voornoemd. Ook de vader van de arts is verschenen. Hij heeft namens de arts informatie gegeven. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Hoogendam heeft pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

2.1 De klacht heeft betrekking op klager sub 3, hierna ook: patiënt. Op 24 mei 2010 rond 21.00 uur heeft patiënt, die toen 15 jaar oud was, zich met zijn ouders (klagers sub 1 en 2), gemeld bij de SEH van het F ziekenhuis te G met progressieve pijnklachten van zijn rechter testikel. Patiënt is om 21.05 uur ingeschreven in het SAP (het patiëntregistratiesysteem) van de SEH door de baliemedewerkster (een doktersassistente), die op dat moment geen indicatie zag voor acute triage en die patiënt in de wachtkamer heeft laten plaatsnemen. De baliemedewerkster heeft genoteerd dat door de ouders van patiënt werd aangegeven dat er wellicht sprake was van een torsio testis (gedraaide zaadbal). Zij heeft dat ook tegen een van de aanwezigen in de

verpleegkundigen-/artsenpost doorgegeven, maar weet niet meer aan wie.

2.2 Op dat moment waren op de SEH drie verpleegkundigen werkzaam, die ieder alle voorkomende verpleegkundige werkzaamheden, waaronder de triage, verrichtten. Er was toen nog geen speciale triage-verpleegkundige. De dienstdoende arts-assistent chirurgie was op dat moment bezig met een operatie en werd vervangen door de arts, die sinds twee maanden arts-assistent orthopaedie was.

2.3 De verpleegkundige (zaaknummer 2012-075c) heeft volgens het SAP om 21.33 uur de triage verricht.

2.5 De arts heeft patiënt tussen 21.33 uur en het ontslagmoment 21.55 uur beoordeeld. Patiënt had een rode, gezwollen rechter zaadbal. Patiënt had veel pijn. Hij gaf aan dat de eerste pijnklachten waren ontstaan dezelfde dag rond 01.00 uur. De arts heeft vervolgens telefonisch overleg gevoerd met de uroloog, die achterwachtdienst had (zaaknummer 2012-075b) (hierna ook: de uroloog).

2.6 De uroloog heeft telefonisch tegen de arts gezegd, dat het een torsio testis zou kunnen zijn, maar dat acuut ingrijpen in dat geval geen zin meer had omdat de zaadbal, gelet op het begin van de pijnklachten (01.00 uur die dag) toch niet meer te redden zou zijn (een ‘oude torsio testis’). Een operatie moet binnen vier tot zes uur na het begin van de pijn worden uitgevoerd, aldus de uroloog. De uroloog heeft gezegd dat de arts het moest beschouwen als een epididymitis, bactrimel moest voorschrijven en patiënt de volgende morgen moest laten herbeoordelen op de polikliniek. Aanvullend onderzoek op de SEH was volgens de uroloog op dat moment zinloos.

2.7 De arts heeft het advies van de uroloog gevolgd en in het medisch dossier geschreven dat het ging om een epididymitis (ontsteking van de bijbal). De mogelijkheid van een (oude) torsio testis is door de arts niet in het dossier vermeld.

2.8 De dag erna is patiënt op de polikliniek geweest bij een andere uroloog, die het ingezette beleid, na echografie, heeft gehandhaafd.

2.9 Op 31 mei 2010 werd bij patiënt een exploratie verricht, waarbij een torsio testis werd vastgesteld. De zaadbal, die inmiddels necrotisch was, is vervolgens chirurgisch verwijderd.

3. De klacht

Klagers verwijten de arts, kort samengevat een gemiste diagnose. Meer specifiek wordt de arts verweten:

- onvoldoende diagnostiek

- onvoldoende naar patiënt en zijn omgeving geluisterd

- onvoldoende gegevens voorgelegd aan de uroloog-achterwacht.

- onvoldoende tegenwicht geboden tegen de door de uroloog-achterwacht gegeven waarschijnlijkheidsdiagnose epididymitis.

- patiënt en zijn omgeving onvoldoende geïnformeerd. hen niet serieus genomen, hen niet de waarheid verteld.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College stelt het volgende voorop. Tussen de arts en zijn supervisor, de achterwacht-uroloog, bestaat een gedeelde verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid van de assistent-arts wordt groter naarmate hij meer ervaring heeft, maar sowieso is het advies van de specialist-supervisor (in dit geval de uroloog) zwaarwegend.

5.2 De arts heeft naar het oordeel van het College juist gehandeld door na onderzoek van patiënt advies te vragen aan de uroloog. Vast staat dat in het telefoongesprek tussen de arts en de uroloog naast epididymitis ook een torsio testis aan de orde is geweest. Ook is duidelijk geworden, mede uit de behandeling ter zitting, dat de uroloog met grote stelligheid heeft gezegd dat het voor een behandeling van een eventuele torsio testis te laat was; dat de arts zich op een epididymitis moest richten en dat aanvullend onderzoek op dat moment niet nodig was omdat dat geen klinische consequenties zou hebben.

Onder deze omstandigheden acht het College het niet tuchtrechtelijk verwijtbaat dat de arts het advies van de uroloog heeft gevolgd Het verwijt dat de arts meer tegenwicht had moeten bieden aan de uroloog, wordt verworpen, nu de arts, mede gelet op het stadium en de aard van zijn specialisatie onvoldoende reden had om aan het advies van de uroloog te twijfelen. In het tuchtrecht gaat het er niet om of het beter had gekund maar of de arts in de gegeven omstandigheden bij zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het College oordeelt dat van dit laatste sprake is geweest.

5.3 Wél was het beter geweest, indien de arts in het medisch dossier had aangetekend, dat niet was uit te sluiten dat er toch sprake was van een (oude) torsio testis. Indien hij dit wel had gedaan, had het wellicht niet een week hoeven duren voordat uiteindelijk de juiste

diagnose werd gesteld. Volledige verslaglegging is belangrijk en moet in de toekomst beter. Voor het opleggen van een maatregel op deze grond ziet het College geen aanleiding.

5.4 Er is geen aanwijzing dat de arts de klachten niet serieus heeft genomen. Het verwijt van onjuiste informatie, is niet vast komen te staan, nu partijen elkaar op dit punt tegenspreken.

5.5 De slotsom is dan ook dat de klacht in al zijn onderdelen zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter,

dr. R.F. Kropman en R.H.P. van Beest,leden-artsen, bijgestaan door mr. J.P. Hoogland, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2013.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.