ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2890 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-161

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2890
Datum uitspraak: 07-05-2013
Datum publicatie: 07-05-2013
Zaaknummer(s): 2012-161
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts dat deze met betrekking tot de vraag of er sprake was van een buitenbaarmoederlijke zwangerschap verkeerde informatie heeft verstrekt, waardoor klaagster in het buitenland tijdens haar vakantie met spoed moest worden geopereerd.  

Datum uitspraak: 7 mei 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

                                                           tegen:

C, huisarts,

praktijkhoudende te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift (met bijlagen) is ontvangen op 3 september 2012. Namens de arts heeft mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, als jurist werkzaam bij VvAA rechtsbijstand te Utrecht, op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid in het vooronderzoek te worden gehoord. Het College heeft de klacht op 12 maart 2013 ter openbare zitting behandeld. Klaagster en de arts, die werd vergezeld van mr Berkhoff-Muntinga voornoemd, hebben ieder hun standpunt mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1       Op 2 april 2012 was klaagster geopereerd wegens een buitenbaarmoederlijke zwangerschap, hierna ook – afgekort  –  te noemen: “EUG” (extra uteriene graviditeit).

2.2       Op 5 april 2012 schreef klaagster zich in bij de praktijk van de arts.

2.3       Op 5 juni 2012 bezocht klaagster de arts, aan wie op 3 juni 2012 het medisch dossier van klaagster betreffende de eerdere operatie wegens buitenbaarmoederlijke zwangerschap was opgestuurd. Klaagster gaf aan dat zij een buitenbaarmoederlijke zwangerschap had gehad en dat zij blijkens een zwangerschapstest weer zwanger was. Klaagster was van plan om voor enkele weken met vakantie naar D te gaan. Haar hulpvraag was of zij gezien haar gezondheidstoestand wel met vakantie kon gaan.

2.4       De arts heeft klaagster onderzocht aan de buik. Er werden geen afwijkingen gevonden. De arts zag geen indicatie voor een spoedverwijzing naar een gynaecoloog. In verband met de aanstaande vakantie verwees hij klaagster wel voor een echo naar de radioloog.

2.5       Op 12 juni 2012 vernam de arts bericht van de radioloog. De conclusie van de echografie, uitgevoerd op 12 juni 2012, toen klaagster ruim 10 dagen over tijd was, luidde: ‘geen vastgestelde graviditeit. Geen vroeg amnionholte te zien’.

2.5       Nadat klaagster de uitslag van de echo had vernomen van de assistente van de arts, met het advies om bij eventuele klachten een gynaecoloog in het buitenland te raadplegen, is zij met vakantie gegaan. Tijdens haar vakantie moest zij op 14 juli 2012 met spoed worden geopereerd, weer wegens een buitenbaarmoederlijke zwangerschap.

3. De klacht

Volgens klaagster heeft de arts haar ten onrechte niet doorverwezen naar een gynaecoloog. Vanwege de positieve zwangerschapstest en de eerder doorgemaakte buitenbaarmoederlijke zwangerschap had de arts op grond van de echo, die inhield dat er geen zwangerschap zichtbaar was, klaagster voor nader onderzoek moeten doorsturen. Hij had haar moeten adviseren niet met vakantie te gaan.

4. Het verweer

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1       Het College stelt voorop dat het risico dat er vanwege klaagsters voorgeschiedenis opnieuw sprake zou kunnen zijn van een buitenbaarmoederlijke zwangerschap 10 keer verhoogd was. In dat licht was de uitslag van de echografie dan ook verontrustend. De arts heeft de betekenis van deze uitslag ten onrechte niet onderkend. Immers, op de datum van het echografische onderzoek moest de innesteling van de jonge vrucht al hebben plaatsgevonden en hoorden in de baarmoeder tekenen van een jonge zwangerschap echografisch zichtbaar te zijn. Het ontbreken daarvan had de verdenking op een buitenbaarmoederlijke zwangerschap moeten oproepen. Daarnaast had de arts gelet op de duur van de zwangerschap moeten kiezen voor een transvaginale echo of een spoeddoorverwijzing voor nader onderzoek. In de NHG-richtlijn M03 staat dat een eerdere EUG een risicofactor is en dat de patiënte met spoed moet worden verwezen indien daarvan sprake is. Doordat de doktersassistente dit niet aan klaagster heeft meegedeeld, voor welk nalaten de arts verantwoordelijk moet worden gehouden, heeft de arts de situatie van klaagster volstrekt onjuist geïnterpreteerd. Ook had niet mogen volstaan met klaagster aan te raden bij klachten tijdens haar vakantie een gynaecoloog te raadplegen.  Er is dan ook sprake van strijdigheid met de zorg die de arts ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten.  Het nalaten van deze zorg heeft voor klaagster tot een medische spoedsituatie geleid. Daarnaast is een kans gemist om door middel van een electieve ingreep bij een aangetoond EUG de reeds afgenomen kans op toekomstige zwangerschap niet verder te laten verkleinen.  

5.2       De aantekeningen van het consult zijn voorts summier. In het dossier is niet terug te vinden of de uitslag van de echo door de arts is gelezen en welke adviezen de doktersassistente op enig moment aan klaagster heeft doorgegeven. Ter zitting heeft de arts verschillende lezingen gegeven van hetgeen tussen hem en de assistente zou zijn gewisseld en welke instructies hij haar had gegeven. Nu echter iedere dossiervorming op dit punt ontbreekt, valt hieromtrent niets vast te stellen. Verder is ter zitting niet althans onvoldoende gebleken dat de arts inziet dat hij ernstig tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens klaagster, mede nu hij stelde dat ook na de 10e dag van de zwangerschap nog niet te zien hoeft te zijn dat de innesteling heeft plaatsgehad.

5.3       Vanwege de ernst van het voorgaande is het College van oordeel dat de maatregel van berisping moet worden opgelegd.

7. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Legt op de maatregel van: berisping.

Deze beslissing is gegeven op 7 mei 2013 door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, en M. Bakker, dr G.J. Dogterom, en dr. R.W. Koster, leden-artsen, bijgestaan door mr. J.P. Hoogland, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.