ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2822 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-261c
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2822 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-04-2013 |
Datum publicatie: | 09-04-2013 |
Zaaknummer(s): | 2011-261c |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klagers verwijten huisarts dat hij onzorgvuldig is omgegaan met en nalatig is gebleven ter zake van de kenbaar gemaakte ernstige alarmsymptomen van kortademigheid, bovenbuik pijn en langer bestaande hartkloppingen. Na het moeilijk doen om een visite af te leggen heeft de arts volgens klagers onvoldoende onderzoek gedaan en tot twee keer verzuimd een ambulance te bestellen. Bij repliek hebben klagers nog twee klachtonderdelen toegevoegd. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 9 april 2013
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A en B,
wonende te C,
klagers,
tegen:
D, huisarts,
wonende te C,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen: de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift, met bijlagen, is ontvangen op 31 januari 2012. Namens de arts heeft mr. S. Slabbers, verbonden aan DAS Rechtsbijstand, een verweerschrift, met bijlagen, ingediend. Vervolgens is gerepliceerd en gedupliceerd. Daarna heeft het College op 27 juni 2012 een brief van klagers ontvangen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 12 februari 2013. Klagers hebben tevoren bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. De arts is verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.
2. De feiten
2.1 Klagers zijn de ouders van E, geboren in 1975 en overleden in 2011, hierna ook te noemen: patiënte. De arts was sinds 2002 de huisarts van patiënte. Klagers en patiënte woonden niet ver van elkaar in C.
2.2 Patiënte heeft op 5 april 2011 de waarnemer van de arts geconsulteerd en deze heeft in verband met een luchtweginfectie het antibioticum ciproxin voorgeschreven.
2.3 In de ochtend van 6 april 2011 heeft de vriend van patiënte de arts opgebeld, met de mededeling dat patiënte de hele nacht last van benauwdheid, braken en diarree had gehad en dat zij tevergeefs een beroep op de hulpdiensten hadden gedaan. De arts heeft patiënte thuis bezocht, heeft haar onderzocht en constateerde volgens zijn dossier: “veel paniek. matige turgor, pulm”crepiteren rechtsachter, temp 37, abd normale peristaltiek geen drukpijn”. Wegens verdenking van pneumonie heeft hij een longfoto laten maken en bloedonderzoek laten doen in de vestiging te F van het G (hierna: het G). De vriend van patiënte heeft haar naar F gebracht. Patiënte heeft de arts gevraagd de uitslagen telefonisch aan haar moeder door te geven. Nadat de radioloog de arts had gebeld met de mededeling dat er op de longfoto een infiltraat aan beide zijden was gezien, vermoedelijk passend bij een pneumonie, heeft de arts telefonisch contact opgenomen met de dienstdoende longarts in het G te H. Zij spraken af dat de longarts patiënte op de Spoedeisende Hulp zou ontvangen. Vervolgens heeft de arts de moeder van patiënte gebeld en haar gezegd dat haar dochter vermoedelijk longontsteking had een dat de longarts haar op de SEH van het ziekenhuis te H verwachtte. De moeder heeft patiënte, die inmiddels uit F terug was in C, naar het ziekenhuis in H gebracht. Daar is zij die ochtend om 10.29 uur gezien, waarbij een dubbelzijdige longontsteking werd vastgesteld. Om 13.49 uur is zij op de afdeling opgenomen. Op 11 april 2011 is zij in dat ziekenhuis wegens progressief hartfalen en spierzwakte opgenomen op de afdeling intensive care. Zij is vervolgens van 18 tot en met 22 april 2011 op verwijzing van het G opgenomen geweest op de afdeling intensieve zorg van het I te J; op 22 april 2011 is zij naar het G teruggekeerd, waar zij op 23 april 2011 is overleden.
2.4 De door patiënte en haar vriend in de nacht van 5 op 6 april 2011 geraadpleegde huisartsenpost heeft op 6 april 2011 om 8.23 uur het verslag van die raadpleging gezonden aan (de waarnemer van) de arts. De arts had dit bericht nog niet gelezen voordat hij patiënte thuis bezocht.
3. De klacht
3.1 De klacht luidt volgens het klaagschrift dat de arts onzorgvuldig en nalatig is geweest bij ernstige alarmsymptomen: kortademigheid, braken, bovenbuikpijn en langer bestaande hartkloppingen, en dat hij in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Volgens klagers heeft de arts na het moeilijk doen om een visite af te leggen onvoldoende onderzoek gedaan en twee keer verzuimd een ambulance te bestellen bij een ernstig ziektebeeld.
3.2 Bij repliek hebben klagers aan de klacht toegevoegd:
-dat de arts nooit aandacht heeft besteed aan de vermelding in het medisch dossier op 18 oktober 1989 dat een internist een hart souffle graad I/VI (systolisch souffle) over alle ostea heeft geconstateerd;
- dat de arts systematisch heeft verzuimd de nodige periodieke lab onderzoeken te laten doen of hun dochter periodiek te verwijzen naar de internist voor behandeling en verdere analyse, nu zij bekend was met hypoparathyreoïdie.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd, strekkende tot afwijzing van de klacht. Het verweer zal zo nodig bij de beoordeling worden weergegeven.
5. De beoordeling
5.1 Het eerste verwijt is dat de arts niet snel genoeg naar patiënte is gekomen, toen hij in de ochtend van 6 april 2011 werd gebeld, maar eerst moeilijk deed en vroeg of patiënte naar de praktijk kon komen. In de klacht en in het verweer is er sprake van dat een telefoongesprek om 8.15 uur is gevoerd en een bezoek om 8.30 uur is afgelegd; bij repliek spreken klagers van 8.30 respectievelijk 8.40 uur. Of de arts pas na aandringen van patiënte toezegde naar haar toe te komen, zoals klagers stellen, is niet komen vast te staan. De partijen spreken elkaar op dit punt tegen. Hoe dit ook zij, de arts heeft na het telefoongesprek zijn spreekuur afgebroken en is naar patiënte gegaan. Naar het oordeel van het College was dat zo snel als mogelijk en treft de arts hier geen verwijt.
5.2 Het College is van oordeel dat de arts patiënte ook vervolgens adequaat heeft gehandeld. Hij heeft patiënte onderzocht, haar op basis daarvan verdacht van pneumonie en op goede medische gronden de twee aanvullende onderzoeken laten doen in het ziekenhuis in F. De uitslagen daarvan hebben zijn verdenking bevestigd. De arts had geconstateerd dat patiënte kon staan en haar verhaal helder kon vertellen en vond haar niet ernstig benauwd. Volgens hem was de aanvankelijke paniek tijdens de visite verdwenen. De arts heeft patiënte terecht na ontvangst van de uitslagen van de onderzoeken met spoed verwezen naar de longarts in H en zelf de longarts gebeld om de komst van patiënte via de Spoedeisende Hulp aan te kondigen, resulterend in ontvangst bij de SEH om 10.29 uur dezelfde ochtend. Het College ziet hierin geen onderschatting van de ernst van de situatie. Dat in het bericht van 6 april 2011 van de longarts aan de arts staat dat er sinds 8 weken sprake is van progressieve dyspneu klachten en dat de dyspneu de afgelopen week erger is geworden, maakt dit oordeel niet anders, nu patiënte - na raadpleging van de waarnemend arts op 5 april 2011 - de arts pas op 6 april 2011 heeft geconsulteerd en hij haar dus niet heeft gezien in de voorafgaande weken. De vermelding in de brief van 21 april 2011 van het I aan de arts dat patiënte op 11 april 2011 bij een beeld van progressieve respiratoire insufficiëntie is opgenomen op de IC in H brengt niet mee dat de arts patiënte in de ochtend van 6 april 2011 al ernstig dyspnoïsch moet hebben aangetroffen. Hij heeft bovendien toen de juiste maatregelen genomen en gezorgd voor een spoedopname door de longarts. Er was ook geen aanleiding om de saturatie te meten, die overigens in het ziekenhuis bleek goed te zijn; de longarts heeft bij de opname een zuurstofgehalte van 98% vastgesteld.
5.3 Partijen twisten over de vraag of de vriend en later de moeder van patiënte zelf aanboden patiënte naar F respectievelijk H te brengen. Volgens de arts was dat het geval en had hij daartegen als arts - op medische gronden - geen bezwaar. Volgens hem heeft hij nog tegen de moeder gezegd dat als het vervoer toch een probleem zou opleveren, zij hem kon bellen. Volgens klagers echter hebben de vriend en de moeder van patiënte haar gebracht omdat de arts geen ambulance liet komen. Het College kan niet vaststellen wat er precies is gezegd, maar acht het in de gegeven omstandigheden niet bezwaarlijk dat patiënte - eerst naar F, ongeveer 15 minuten rijden en vervolgens naar H, 15 à 20 minuten rijden - met een personenauto werd gebracht in plaats van met een ambulance. Het is niet gebleken of aannemelijk geworden dat vervoer per ambulance nodig was of tot een snellere of betere behandeling zou hebben geleid.
5.4 Het College acht het evenmin aan de arts verwijtbaar dat hij, als huisarts van patiënte sinds 2002, geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van het feit dat er – in 1989, op 14-jarige leeftijd van patiënte – bij haar een minimale souffle was geconstateerd, nu systolische souffles van deze orde zeer vaak onschuldig zijn, de constatering destijds ook voor de toenmalige internist geen aanleiding was voor nader onderzoek of actie, en ook de vorige huisarts er geen reden in zag dit op de probleemlijst te zetten. De desbetreffende constatering in 1989 zou ook geen contra-indicatie zijn geweest voor meer lichaamsbeweging, waartoe de arts patiënte volgens klagers eens heeft geadviseerd, wat de arts zich overigens niet kan herinneren. Er zijn geen aanwijzingen dat de arts voor 6 april 2011 cardiale pathologie had moeten vermoeden.
5.5 Volgens de arts was patiënte bij een internist in F bekend met hypoparathyreoïdie - een onderproductie van het bijschildklierhormoon - die kan leiden tot een laag calciumgehalte in het bloed. De arts heeft vermeld wat hem bekend is van de jaarlijkse door de internist opgedragen labcontroles, waarvan de laatste dateert van 2007. Voorts heeft de arts melding gemaakt van via zijn praktijk aangevraagde labcontroles naar aanleiding van flauwvallen van patiënte. Op 19 januari 2010 bleek het calcium te laag. De laatste uitslagen, van 4 februari 2010, waren normaal en vormden geen aanleiding voor verder onderzoek. Het College acht, ook gezien de toelichting, geen grond aanwezig voor een verwijt aan de arts op dit punt.
5.6 De conclusie is dat de klacht op alle onderdelen wordt afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, dr. G.J. Dogterom en M. Keus, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2013.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.