ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2819 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-062a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2819
Datum uitspraak: 09-04-2013
Datum publicatie: 09-04-2013
Zaaknummer(s): 2011-062a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de arts dat hij ten onrechte heeft geconcludeerd dat de zuigcurettage volledig was uitgevoerd althans dat de arts het curettement na de zuigcurettage onvoldoende heeft gecontroleerd. Daardoor heeft de arts niet geconstateerd dat de zwangerschap niet volledig was afgebroken. Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 9 april 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, arts,

werkzaam te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Namens klaagster heeft mr. I. Alderlieste, advocaat te Rotterdam, een klaagschrift ingediend dat is ontvangen op 3 april 2012. Namens de arts heeft mr. W.L. Kastelein, advocaat te Utrecht, op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 12 februari 2013. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd bijgestaan door mr. C.W.F. Jansen, kantoorgenoot van mr. Alderlieste voornoemd. De arts werd bijgestaan door mr. Kastelein voornoemd.

2. De feiten

Klaagster wendde zich op 10 januari 2011 tot D voor een abortus. Op 18 januari 2011 heeft de arts, werkzaam bij D, een zuigcurettage bij klaagster verricht. Er was op dat moment sprake van een zwangerschap volgens de laatste echo van 7 weken en 3 dagen en een uterus met sterke retroflexio ligging. Klaagster is voor de ingreep geïnformeerd dat er een kans bestond op mislukken van de zuigcurettage in welk geval een echo en nabehandeling nodig zouden zijn.

Na de uitvoering van de zuigcurettage heeft de verpleegkundige afgesproken dat klaagster op 9 februari 2011 een zwangerschapstest zou uitvoeren en een afspraak gemaakt met klaagster voor telefonische nacontrole op dezelfde dag.  Klaagster heeft op 8 februari 2011 een zwangerschapstest uitgevoerd.  Op 9 februari 2011 heeft de verpleegkundige contact opgenomen met klaagster, waarna geen aanleiding werd gezien om klaagster te laten terugkomen voor onderzoek.

Vanwege aanhoudende klachten heeft klaagster haar huisarts geraadpleegd, die klaagster op   23 maart 2011 verwees naar het ziekenhuis. Daar werd geconstateerd dat klaagster 16 á 17 weken zwanger was, waarop klaagster besloot deze zwangerschap door te zetten. Op 13 mei 2011 is klaagster spontaan bevallen van een zoontje. Klaagsters zoontje is op 26 mei 2011 overleden.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts dat hij ten onrechte geconcludeerd heeft dat de zuigcurettage volledig was uitgevoerd althans dat de arts het curettement na de zuigcurettage onvoldoende heeft gecontroleerd. Daardoor heeft de arts niet geconstateerd dat de zwangerschap niet volledig was afgebroken. 

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. De zuigcurettage is volgens de arts zorgvuldig en correct verlopen. De arts heeft met een zuigbuisje van 6 millimeter dik een vruchtzak van 24 millimeter weggezogen. Hierbij waren geen bijzonderheden. Het verwijderde materiaal is door de arts gecontroleerd. De arts heeft het curettement als compleet beoordeeld. De arts is van oordeel dat hij heeft gehandeld conform protocol.

5. De beoordeling

Klaagster stelt dat de arts het curettement na de zuigcurettage niet zorgvuldig moet hebben beoordeeld, omdat hij anders zou hebben geconcludeerd dat de zwangerschap niet was beëindigd. De arts heeft in het medisch dossier genoteerd dat het curettement compleet was en gesteld dat er geen aanleiding was om het curettement niet als compleet te beoordelen.

Uit het feit dat klaagster na de zuigcurettage zwanger is gebleken kan worden geconcludeerd dat de zuigcurettage niet tot afbreking van de zwangerschap heeft geleid (ofwel sprake is geweest van een zeldzame niet eerder geconstateerde tweelingzwangerschap). Dat de zuigcurettage niet tot het beoogde gevolg heeft geleid, betekent echter nog niet dat de arts tekort geschoten is in de zorg ten opzichte van klaagster. De vraag die daarvoor beantwoord dient te worden is of de arts het curettement ten onrechte als volledig heeft beschouwd, zoals klaagster heeft gesteld, althans hem hiervan een verwijt te maken valt. Het College kan naar aanleiding van de toelichting van de arts over zijn beoordeling van het curettement niet vaststellen dat dit door de arts niet zorgvuldig genoeg is beoordeeld.

Het College merkt hierbij op dat de arts de conclusie dat het curettement compleet was in het medisch dossier niet specifiek heeft onderbouwd door zijn waarnemingen in dat verband daarbij te vermelden. Het College is van oordeel dat de aantekeningen in het dossier hiermee te beperkt zijn, maar acht dit niet dermate ernstig dat dit tot een tuchtrechtelijke maatregel behoort te leiden.

Het College heeft geen aanwijzingen dat er sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de arts. De klacht van klaagster is daarom ongegrond.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, dr. G.J. Dogterom en M. Keus, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2013.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.