ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2678 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-153
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2678 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-03-2013 |
Datum publicatie: | 05-03-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012-153 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de huisarts dat hij zich niet op de hoogte heeft gesteld van het ziektebeeld van de(terminale) patiënt en heeft geweigerd de benodigde (medische) hulp aan de patiënt te verschaffen. Berisping. |
Datum uitspraak: 5 maart 2013
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, huisarts,
wonende te B,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift (met de bijlage) is door het College ontvangen op 10 augustus 2012. Mr. P.J. Hoogendam, advocaat te Den Haag, heeft namens de arts een verweerschrift ingediend. Daarna hebben partijen respectievelijk gerepliceerd en gedupliceerd - mr. P.S.M. van den Enden, advocaat te Naaldwijk namens klaagster en mr. Hoogendam voor de arts - over en weer onder bijvoeging van bijlagen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om gehoord te worden in het vooronderzoek. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 8 januari 2013. Partijen zijn verschenen, klaagster vergezeld van haar twee dochters namens wie zij ook de klacht heeft ingediend en de arts bijgestaan door mr. Hoogendam voornoemd. Zij hebben hun standpunten over en weer mondeling toegelicht.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, kan van het volgende worden uitgegaan:
Klaagster is de vrouw van de patiënt. Bij patiënt was op 4 april 2012 de diagnose hersentumor
fase 4 vastgesteld. Hij stond onder behandeling van een andere huisarts, voor wie de arts tijdens
de vakantieperiode van 9 mei tot en met 27 juli 2012 waarnam. Vanaf maandag 16 juli 2012 is de
toestand van patiënt verslechterd. Op 29 juli 2012 is hij thuis overleden.
3. De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder
- zich niet op de hoogte heeft gesteld van het ziektebeeld van patiënt in de terminale fase,
- heeft geweigerd patiënt de benodigde zorg te verschaffen.
Klaagster stelt dat zij in de periode vanaf 17 juli 2012 verschillende malen contact heeft opgenomen met de arts.
Op 17 juli heeft zij de arts tijdens het telefonisch spreekuur gesproken, hem de klachten van patiënt (onder meer buikpijn aan de rechterkant) meegedeeld en gezegd dat hij een hersentumor had en terminaal was. Op advies van de arts zou onderzocht worden of patiënt een blaasontsteking had waarvoor zij de volgende dag urine zou brengen.
In de nacht van 17 op 18 juli is in verband met toenemende klachten contact geweest met de huisartsendienst SMASH, waarna een arts is langs gekomen en een urinetest is afgenomen die een blaasontsteking heeft aangetoond.
Op 18 juli heeft klaagster de assistente van de arts gebeld, haar over de uitslag van de urinetest geïnformeerd en meegedeeld dat patiënt erg onrustig was en last had van hoofdpijn.
Op 19 juli heeft klaagster tussen 7.30 en 8.00 uur met de arts zelf gesproken. Hij liet weten dat, ondanks haar mededeling dat patiënt erg onrustig was en schreeuwde van de pijn en inmiddels ook volledig incontinent was, de pijnen en onrust binnen een paar dagen over zouden zijn als de antibiotica kuur beëindigd was. Hij zei ook de noodzaak van hulp niet in te zien.
Op 25 juli om 14.20 uur heeft klaagster de arts telefonisch weer gesproken. Hij liet meteen weten dat de uitslag van de urinetest uitwees dat dit schoon was. Na enige discussie, veroorzaakt doordat deze mededeling fout was, deelde de arts - voor het eerst - mee langs te komen, maar dat het diezelfde dag niet meer mogelijk was omdat klaagster te laat had gebeld. De arts zei dat hij de volgende dag, 26 juli, niet aanwezig was maar dat klaagster een waarnemer kon bereiken.
Toen zij op 26 juli de waarneming belde, bleek de arts met vakantie te zijn gegaan. De met de waarneming belaste arts kwam meteen, overzag de ernst en heeft direct thuishulp geregeld. Later op die dag is deze arts opnieuw langs geweest bij patiënt.
4. Het standpunt van de arts
De arts bestrijdt de klacht en daaraan ten grondslag gelegde stellingen. Zakelijk weergegeven ontkent de arts dat hij – naar hij bedoelt in de periode voor 26 juli 2012 - op de hoogte is geweest van de situatie van patiënt. De eigen huisarts, die patiënt overigens zelf nooit heeft gezien en behandeld, had geen bijzonderheden over hem aan de arts doorgegeven. Klaagster heeft alleen op 17 juli met de arts persoonlijk gesproken. Klaagster zei toen dat er niets aan de hand was en dat haar man op die dag opeens problemen met plassen had gekregen. Op 18 juli 2012 heeft zij met de praktijk contact gehad, bij welke gelegenheid zij heeft laten weten dat na interventie van de SMASH-arts in de nacht ervoor een urinetest niet meer nodig was. Zij heeft toen noch op een ander moment gevraagd om bij patiënt langs te komen. Voor zover nodig wordt op het verweer hierna ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Tijdens de behandeling ter zitting heeft klaagster uitdrukkelijk herhaald dat zij, anders dan de arts heeft erkend, hem in de bewuste periode ook op 19 en 25 juli heeft gesproken. Zij heeft bovendien herhaald dat zij bij het eerste telefooncontact al aan de arts had gezegd dat haar man ernstig ziek was en bij hem een hersentumor was vastgesteld. Het College overweegt in dit verband als volgt.
5.2 De arts heeft als productie 2 bij dupliek overgelegd een, naar hij stelt, door hem eigenhandig geschreven weergave van het telefoongesprek van 17 juli 2012. Deze notitie is opgenomen in het door de huisarts bijgehouden medisch dossier.
In het dossier staat achter 17-07-2012:
S C: Et belt pt is terminaal nu sinds een dag freq mictie en onrustig sbnachts Et wil iets tegen de onrust
P oxazepam 10 mg 1d1 en morgen urine laten nakijken
In de door de arts overgelegde handgeschreven versie is het woord terminaal doorgehaald en daarvoor in de plaats is het woord heeft geschreven. In het dossier van de eigen huisarts is de originele tekst met daarin het woord “terminaal” opgenomen.
Uit deze wijziging en de notitie in het huisartsendossier leidt het College af dat de arts wel degelijk op 17 juli 2012 ermee bekend was dat patiënt terminaal was, terwijl hij ook heeft geweten dat -
zoals klaagster heeft gesteld - patiënt ‘s nachts onrustig was en iets tegen de onrust wilde.
Tegen deze achtergrond moet het standpunt van de arts over zijn gebrekkige wetenschap omtrent de toestand van patiënt en over de hulpvraag van klaagster als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Zijn opmerking, dat klaagster had gezegd dat er “niets aan de hand was”, wordt door de feiten gelogenstraft.
5.3 Daar komt bij dat het College evenmin kan aannemen dat klaagster slechts eenmaal persoonlijk telefooncontact met de arts heeft gehad. Uit de overgelegde telefoonspecificaties moet worden afgeleid dat klaagster op 17 juli, op 18 juli (tweemaal), op 19 juli, op 23 juli, op 25 juli en op 26 juli 2012 telefonisch contact met de praktijk heeft gehad. De genoteerde lengte van deze contacten maakt aannemelijk dat ook daadwerkelijk gesprekken zijn gevoerd. Wel valt op dat klaagster zelf het gesprek van 23 juli niet heeft genoemd, maar daar staat tegenover dat voor die datum in de medische gegevens is opgenomen: C: vpk belt wil recp voor beginnen decubituspleke bil. Niet uit te sluiten is dat niet zij, maar de verpleegkundige met haar telefoontoestel het contact heeft gelegd. Nu de arts kennelijk ook dit contact bestrijdt, wordt zijn standpunt ook in zoverre gepasseerd.
5.4 Vanwege de categorische ontkenning van de arts valt niet precies vast te stellen, met wie (de arts en/of de assistente) en over welke onderwerpen klaagster op de hiervoor aangeduide data heeft gesproken. Gelet op het voorgaande kan echter wel als vaststaand worden aangenomen dat hij ondanks zijn wetenschap van de ernst van de toestand waarin patiënt verkeerde op verschillende momenten niet is ingegaan op de hulpvraag. Zelfs indien die hulpvraag hem niet duidelijk was geweest, had de arts op grond van goed hulpverlenerschap ook zonder verzoek van klaagster daartoe moeten besluiten patiënt te bezoeken.
5.5 De conclusie is dat de klacht op beide onderdelen gegrond is en dat de arts van zijn nalaten een ernstig verwijt moet worden gemaakt. Hij heeft door zijn categorische ontkenning van de gestelde feiten nagelaten het College inzicht te geven in de beweegredenen. Dat moet voor zijn rekening blijven.
5.6 De arts heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op
de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënt en klaagster had behoren te betrachten.
Oplegging van de hierna te vermelden maatregel wordt passend en geboden geacht.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
legt de arts op de maatregel van BERISPING.
bepaalt dat deze beslissing zodra zij onherroepelijk is op voet van het bepaalde in artikel 71 van de Wet BIG zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. L.J. Sarlemijn, lid-jurist, prof.dr. M.E. Vierhout, J. Edwards van Muijen en dr. B. van Ek, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2013.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.