ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2605 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-092d

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:YG2605
Datum uitspraak: 05-02-2013
Datum publicatie: 05-02-2013
Zaaknummer(s): 2012-092d
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts ernstige nalatigheid, gebrek aan medisch inzicht en schuld aan de dood. Meer specifiek verwijt klager de  huisarts dat deze ten onrechte heeft nagelaten zoontje van klager door te verwijzen naar de kinderarts omdat het zoontje op dat moment al twee weken ernstige hoofdpijn en uitvalsverschijnselen had. Die avond kon het zoontje van klager zijn evenwicht nauwelijks nog bewaren en had drie keer overgegeven waarbij zijn ogen helemaal wegdraaiden. Berisping.

Datum uitspraak: 5 februari 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

wonende te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 4 juni 2012. De huisarts heeft op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Tevens heeft de gemachtigde van de huisarts bij schrijven van 9 november 2012 een stuk ingebracht. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 11 december 2012. Aanwezig waren klager met zijn partner D, tezamen met hun woordvoerder (een familielid) en neuroloog E. Huisarts C was in verband met een ziekenhuisopname niet in staat de zitting bij te wonen. Namens hem was aanwezig mr. E.M. van Ardenne, advocaat te Woudenberg. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De onderhavige zaak is tezamen behandeld met de zaken tegen de andere drie betrokken huisartsen F, G en H (bekend onder de respectieve zaaknummers 2012-92a, 2012-92b en 2012-92c).

2. De feiten

2.1       Klager is de vader van I (geboren in 2008 – overleden in 2011). I stond als patiënt ingeschreven in de praktijk van de huisartsenpraktijk G en F in het gezondheidscentrum J te B. I heeft op 8 december 2011 oorontsteking gekregen; hij is daarvoor hiervoor op 13 en 16 december 2011 (adequaat) behandeld door een aan de praktijk verbonden huisarts in opleiding

(AIOS). I heeft op 16 december 2011 een 5 daagse kuur Amoxicilline gekregen. I knapte echter niet op.

2.2       Op vrijdag 23 december 2011 om 9.00 uur is I met zijn moeder naar het spreekuur van huisarts F gegaan. In het huisartsenjournaal staat het volgende vermeld:

S Nu bijna 2 weken ziek Blijft zo hangerig en regelmatig over hoofdpijn klagen. Niet braken Geen koorts meer Geen diarrhee. geen vlekjes Moeder bezorgd dat iets in hoofd. Tijdje geleden ook weer gevallen op hoofd

O alert jongetje KNO grote rustige tonsillen ADS dof gda Hals gb Pulm vag Niet mening geprikkeld Urinestick: gb

E st p OMA, bovenst lwi

P urine tuv andere oorzaken moe/hangerig. Zn paracetamol Bij opnieuw koorts: co Indien geen verbetering > 1 week: lab

Na afloop van het consult is de moeder met een ongerust gevoel weggegaan.

2.3       Na het middagslaapje zag de moeder dat I zijn beker met zijn rechterhand niet goed meer kon oppakken. Als hij met zijn rechterhand zijn beker vastpakte, begon deze zo te trillen dat hij zijn linkerhand erbij moest gebruiken om de beker stabiel vast te houden. Voorts zag de moeder dat I tijdens het lopen naar de rechterkant viel, alsof hij door zijn rechterbeen zakte. Deze signalen maakten ouders zeer ongerust en de moeder van I heeft toen rond 18.00 uur contact opgenomen met de Huisartsenpost (HAP) te B. Een transcriptie van dit (triage)gesprek zit bij de stukken. De triageassistente gaf een zogenaamd U3 aan dit consult. In het huisartsenjournaal staat verslag hiervan:

S 17.36: sinds vanmiddag lijkt hij raar te bewegen met re been en re hand (kan speeltjes niet goed beet houden) Moeder vindt hem de laatste 2 wkn hangerig (normaal heel hangerig). Vandaag bij HA geweest, moeder vertrouwt situatie niet omdat het verslechterd. praten normaal, klaagt veel over hoofd.

2.4       Op vrijdagavond 23 december 2011 is de moeder, vergezeld van haar ouders, met I naar de HAP gegaan. Het consult werd gedaan door huisarts H, toentertijd huisarts in opleiding. In het huisartsenjournaal staat het volgende vermeld:

S Zie onder, moeder bezorgd, vanmiddag even vreemde beweging geweest. Heden geen koorts of braken. Wel hangerig. Drinkt goed, eten minder. Verder zoals onder [het verslag van de triageassistente zoals hierboven weergegeven – toev. college].

O Weinig zieke indruk, helder, geen meningeale prikkeling. T 37.0 Keel \; rustig AD en AS\; nog iets mat, geen bomberend aspect. Pulm; VAG bdz Buik: soepel, geen drukpijn. Huid: geen vlekken. Functie handen/armen: pakt goed pen beet, geen afw. Looppatroon: normaal, zakt een keer wat door knie, maar niet consequent. Struikelt niet.

E st na BLWI

P Uitleg, heden geen harde aanw. voor meningitis, letten op braken/sufheid of vlekken. Bij twijfel of niet doorzetten herstel: contact. Indien coordinatieproblemen/lopen slechter wordt herbeoordelen.

Het consult heeft circa 25 minuten geduurd. De moeder en haar ouders waren over dit consult (zeer) ontevreden en hebben het gevoel gekregen dat zij de deur uit werden gewerkt.

2.5       Tijdens de kerstdagen is I meer en meer gaan klagen over zijn hoofd, was futloos en at bijna niets. Direct daarna hebben de ouders van I weer een afspraak gemaakt met de eigen huisartsenpraktijk.

2.6       Op dinsdag 27 december 2011 is I met zijn moeder bij huisarts G op consult geweest. In het huisartsenjournaal staat het volgende vermeld:

S heeft last van hoofdpijn, temp. was gister verhoogd, lijkt minder coordinatie te hebben met rechter hand en rechter been, zou ook hoofdpijn hebben normaal rennen en vliegen, nu al 2 wk niet lekker, erg hangerig, moeder blijft ongerust

O maakt geen zieke indruk, loopt wat houterig wel goed meebewegen van armen en benen, reflexen symm., niet nekstijf, kno wat rode keel, heupen ga, temp. 36,9

P lab. , indien lab goed en moeder ongerust verw. kinderarts

Hierna zijn ouders, nog steeds zeer ongerust en naar hun gevoel niet serieus genomen, bloed gaan prikken. De uitslag zou de volgende dag klaarliggen.

2.7       De volgende dag, woensdag 28 december 2011, was I nog steeds hangerig. In de middag heeft de moeder van I gebeld voor de uitslag van het bloedonderzoek. De assistente van huisarts G meldde dat er wel een afwijking in zat, maar dat zij hierover verder niets kon/mocht vertellen. Huisarts G was die dag afwezig. De moeder kreeg advies de volgende dag terug te bellen.

Uit het medisch dossier blijkt het volgende:

O laboratoriumuitslag (verwerkt: 27-12-2011)

BSE > 46 mm/1 e uur -/15

CRP ! < 1 mg/L -/8

Thrombocyten > 620 10 ^ 9/L 150/450

2.8       Diezelfde avond is klager op zijn werk gebeld door zijn partner, de moeder van I, dat het niet goed met I ging. Klager is direct naar huis gegaan en zag dat I nauwelijks zijn evenwicht kon bewaren, driemaal had overgegeven waarbij zijn ogen steeds wegdraaiden en hij was alsmaar aan het huilen. Klager heeft om 20.10 uur de HAP gebeld; een transcriptie van dit (triage)gesprek zit bij de stukken. De triageassistente gaf een zogenaamd U2 aan het consult. In het huisartsenjournaal staat verslag hiervan:

S Vader belt 20.08 al op hap en bij ha geweest vanwege hoofdpijnklachten. Lab is geprikt zou iets afwijkends zijn maar assistente kon het niet doorgeven ha zou morgen bellen. Net gillend wakker geworden en paar keer gebraakt. Nu suffig, slecht aanspreekbaar, duf.

2.9       De moeder van I is toen, samen met haar moeder, naar de HAP gegaan. Op dat moment had huisarts C, verbonden aan een andere huisartsenpraktijk, dienst.

In het huisartsenjournaal staat het volgende vermeld:

O 36C, oren, keel gb, lkl hals +, wijst voorhoofd aan voor pijn, longen en buik gb, meningen gb, symmetrische bewegingen, klagerig jongetje

E geen verklaring voor klacht

P morgen kontakt opnemen over labuitslag en verder beleid.

Hierna zijn de moeder en grootmoeder van I weer naar huis gegaan.

2.10     Thuisgekomen is I op bed gelegd. Hij begon na 10 minuten al over te geven en hij is toen onder de douche gezet. Tijdens het douchen moest klager hem vasthouden en hem op een krukje laten zitten om te zorgen dat hij niet omviel. Om beter voor hem te kunnen zorgen hebben de ouders I in hun bed gelegd. Vervolgens is klager naast hem in bed gaan liggen. De rest van de nacht is hij elk halfuur wakker geworden om over te geven. Om 03.00 is hij voor de laatste keer wakker geweest om over te geven.

Toen klager om 06.40 wakker werd, voelde klager het koude handje van I. I was die nacht overleden.

2.11     De schouwarts heeft een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven, maar zij kon niet vaststellen waaraan I was overleden en zij adviseerde om een autopsie/obductie te laten uitvoeren. In het kader van het “wiegendood-protocol” is I naar het K gebracht voor onderzoek door een kinderarts, L; er is toen tevens een MRI-scan gemaakt van het hoofdje van I.

2.12     In het (geautoriseerde) verslag van de patholoog M van 20 maart 2012 staat onder meer het volgende vermeld:

Aanvullende informatie: op de MRI werd een groot proces aangetroffen rechts infratentorieel passend bij tumor of wellicht abces. Inklemming lijkt de directe doodsoorzaak.

(…)

Voorl. diagnose

Abces en rechts cerebellair met tekenen van verhoogde druk infratentorieel, vermoedelijk met dientengevolge inklemming.

(…)

Def. diagnose

Zie voorlopige diagnose. Als verwekker van het cerebellair abces is streptococcus pyogenes aangetroffen.

Conclusie

Dit is een voorlopige conclusie: 3 jaar oud geworden jongen overleden aan een hersenabces rechts cerebellair waardoor inklemming is ontstaan, ongeveer 2 weken na een otitis rechts waarvoor antibiotisch werd behandeld. Bij voorlopige snelkleuringen van het abcesvocht wordt een gram-positieve coc aangetoond (wrs. pneumococ of beta-hemolytische streptococ).

Aanvulling d.d. 20-01-12

(…) Het cerebellair proces is vermoedelijk een complicatie van de otitis.

Epicrise

(…)

De obductie betreft een 3 jaar oud geworden jongetje dat 13 december jl. ziek geworden was, griepbeeld met forse hoofdpijn, na enkele dagen werd een otitis rechts vastgesteld waarvoor amoxicilline [werd] gegeven. (…)

Bij obductie werden na openen van het schedeldak licht oedemateuze grote hersenen aangetroffen, met een opgespannen tentorium. Na openen van het tentorium bleek rechts cerebellair een fors gebied van verweking aanwezig, hetgeen na aanprikken abcesholte bleek te zijn van bijna 4 cm groot. Zowel uit hersenvocht als uit het abces werd een streptococcus pyogenes gekweekt. Inklemming van stam en cerebellum is dus vermoedelijk de doodsoorzaak geweest. Overigens blijkt de verwekker in het gevoeligheidsspectrum wel gevoelig te zijn geweest voor amoxicilline. Het optreden van een hersenabces na middenoorontsteking is een zeldzame doch bekende complicatie.

2.13     De ouders hebben op 19 januari 2012 een gesprek gehad met de kinderarts L, die hen het obductierapport heeft uitgelegd.

2.14     Op 16 februari 2012 hebben de ouders een gesprek gehad met de vier betrokken huisartsen.

2.15     De Stichting N te B heeft melding van het incident gedaan en vervolgens is, na overleg met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, een onderzoek verricht naar de hierboven beschreven gebeurtenissen in de periode vanaf 13 december tot en met 28 december 2011. Een onderzoekscommissie heeft haar bevindingen neergelegd in een rapport van 19 juni 2012.

2.16     Op 10 juli 2012 hebben de ouders nog een gesprek gehad met bij de Inspectie.

3. De klacht

3.1       De ouders, klager nemen het niemand kwalijk dat de diagnose hersenabces niet gesteld is, omdat dit in Nederland erg zeldzaam is.

Zakelijk en samengevat weergegeven verwijt klager de artsen, dat zij niet ingezien hebben dat er meer en specialistisch onderzoek gedaan moest worden bij I gelet op zijn klachten, dat er geen telefonisch contact is opgenomen met een kinderarts, dat er niet gevochten is voor het leven van I.

3.2       Huisarts C wordt verweten:

A. ernstige nalatigheid;

B. gebrek aan medisch inzicht door miskenning van klachten die binnen enkele uren tot de dood hebben geleid;

C. schuld aan de dood.

Meer specifiek heeft huisarts C nagelaten I in de avond van 28 december 2011 door te verwijzen naar de kinderarts voor specialistisch onderzoek omdat I die avond zijn evenwicht nog nauwelijks kon bewaren en drie keer had overgegeven waarbij zijn ogen helemaal wegdraaiden. I had bovendien al twee weken hoofdpijn en had duidelijke uitvalsverschijnselen. Huisarts C heeft aangegeven dat hij geen directe oorzaak kon vinden voor de klachten. Hij wekte de indruk geen idee te hebben wat hij met de situatie aan moest. Hij heeft alleen gecontroleerd op koorts en nekstijfheid en heeft de uitval niet bekeken of onderzocht. Hij heeft niet geluisterd naar de emotionele opmerking van de moeder dat al haar alarmbellen rinkelden. Hij heeft volstrekt niet onderkend hoe gevaarlijk de situatie was; I is enkele uren na het bezoek aan huisarts C overleden.

4. Het standpunt van de huisarts

Tijdens het consult in de avond van 28 december 2011 heeft de huisarts I uitgebreid onderzocht. Het consult vond plaats in een episode waarin de diagnose otitis was gesteld. De Richtlijnen diagnostiek otitis geven als symptomen: koorts, prikkelbaarheid , nachtelijke onrust, buikpijn, braken, diarree, slecht eten of drinken en sufheid. De richtlijn noemt als enige complicaties mastoïditis of meningitis. Een dag eerder had uitgebreid neurologisch onderzoek plaatsgevonden en had de betreffende huisarts - huisarts G - een verwijzing naar de kinderarts genoteerd, onafhankelijk van het bloedonderzoek. Huisarts C trof geen melding aan dat huisarts G de ouders had gebeld over de uitslag van het bloedonderzoek en trok daaruit de conclusie dat die uitslag niet alarmerend was. I was niet suf en had geen koorts. Wel klaagde hij en wees hij zijn voorhoofd aan op de vraag waar hij pijn had. Huisarts C heeft vervolgens uitgebreid onderzoek verricht om meningitis uit te sluiten. Hij had geen sluitende verklaring voor de hoofdpijn. Huisarts C heeft de ouders geadviseerd direct de volgende ochtend contact op te nemen met huisarts G en heeft daarbij aangegeven dat de praktijk al vanaf 8.00 uur geopend zou zijn. Huisarts C heeft de klachten serieus genomen en was daarbij gericht op de vraag of een spoedeisende verwijzing of behandeling binnen ongeveer 10 uur noodzakelijk was, gelet op het bezoek aan de eigen huisartsenpraktijk de volgende dag. Hij oordeelde dat huisarts G het beleid verder diende te bepalen. Huisarts C is diep geschokt over het feit dat I slechts enkele uren later is overleden.

5. De beoordeling

5.1       Uit het (grondige) onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie van 19 juni 2012 (zie 2.15) blijkt onder meer het volgende. De betrokken huisartsen (ook de AIOS) en de triageassistentes waren allen bevoegd en bekwaam. De triageassistentes hebben hun werk goed gedaan (er is één kritische kanttekening bij de urgentiewijziging van U2 naar U3 op 28 december 2011). De NHG standaard M19 (hoofdpijn) geeft richtlijnen voor diagnostiek en behandeling bij hoofdpijn. Bij kinderen met hoofdpijn beneden de leeftijd van 6 jaar dient de huisarts alert te zijn op hersentumor en hydrocephalus. Bij het consult van 23 december 2011 in de ochtend is een nieuwe klacht geuit door de moeder van I: hoofdpijn. Bij het consult in de avond van 23 december 2011 is de klacht naast hoofdpijn uitgebreid met een “vreemde beweging”. Bij het consult van 27 december 2011 (ochtend) zijn de klachten van hoofdpijn uitgebreid met “minder coördinatie met rechter hand en rechter been”. De hoofdpijn is dan ongeveer een week al aanwezig. Bij het consult van 28 december 2011 (avond) zijn de klachten uitgebreid met gillend wakker worden, braken en suf zijn en duren dan inmiddels ruim twee weken. In de conclusie (p. 19) staat vermeld: De artsen hebben de standaard hoofdpijn gevolgd inzake het alarmsymptoom meningitis dan wel hersentumor. Ondanks het feit dat dit tijdens het consult niet aangetoond werd heeft geen van de artsen de symptomen opnieuw geanalyseerd om een andere blik op het verloop van het ziekteproces van I te werpen. Wellicht omdat een specifieke standaard “hoofdpijn bij kinderen” ontbreekt.

De onderlinge afstemming tussen de huisartsen heeft vooral via het medisch dossier plaatsgevonden. In alle gevallen is een volledig en helder journaal geschreven, waarmee de volgende huisarts voldoende informatie had om het consult uit te voeren, aldus nog steeds de onderzoekscommissie (p. 20). Wel plaatst de commissie (op p. 21) nog de volgende kanttekening hierbij: de anamnese bij 28 december 2011 is niet geregistreerd (de S-regel), sommige momenten hadden beter kunnen worden geregistreerd, zoals het opnemen van het “niet pluis gevoel” en het omschrijven van de zorgen van de ouders.

De commissie meent dat er sprake is geweest van een gezamenlijke tunnelvisie. Elke (opvolgende) huisarts heeft zich laten leiden door zijn/haar voorganger  en heeft zich gericht op het uitsluiten van meningitis alsmede het geruststellen van de moeder. De meeste betrokken huisartsen vonden het verhaal “raar” of hadden zelfs een “niet pluis gevoel”. De veelheid aan artsen die I hebben onderzocht, hebben volgens de commissie geen goed gedaan aan de controle op het ziekteverloop.

5.2       De commissie heeft een aantal aanbevelingen/verbeteracties voorgesteld (p. 23-24). Samengevat weergegeven betreffen deze aanbevelingen:

1. Neem op in een protocol (voor de HAP) dat bij een derde maal contact (van patiënt met dezelfde klacht) een consultering van of doorverwijzing naar een specialist dient plaats te vinden (bij een niet pluis gevoel), tenzij de NHG standaard anders vermeldt.

Deze aanbeveling is niet overgenomen.

2. Benoem in het journaal het eigen (niet pluis) gevoel van de arts.

3. Geeft patiënten altijd een patiëntenbrief mee.

4. De richtlijnen voor goede dossiervorming weer trainen.

5. Benoem in het journaal de mate van ongerustheid (van de ouders) en waarop die ongerustheid is gestoeld.

6. Geef de regie niet in handen van de patiënt, maar houdt duidelijke controle.

7. De triageassistente stellen op basis van de ingangsklacht de urgentie vast; deze mag niet meer aangepast worden bij binnenkomst van de patiënt. Licht de arts in bij urgentie 2.

Deze aanbevelingen zijn reeds uitgevoerd.

8. De juiste formulieren voor de dienst van de AIOS moeten op de praktijk aanwezig zijn. De AIOS begint zijn journaalvoering altijd met zijn eigen naam met de toevoeging “AIOS” . Deze aanbevelingen zijn reeds in een protocol verwerkt en uitgevoerd.

9. Aan de NHG zal worden verzocht bij herziening van de standaard “hoofdpijn”  meer specifiek aandacht aan kinderen te besteden.

5.3       Centraal in deze zaak staat de tuchtrechtelijke toetsing van het individueel handelen van de betrokken huisartsen. Weliswaar hebben de betrokken huisartsen na elkaar gehandeld en is hun handelen in zoverre nauw met elkaar verweven, maar voor iedere individuele arts zal het college moeten beoordelen of het handelen van de betrokken huisarts is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de kennis en wetenschap ten tijde van het verweten handelen en hetgeen toentertijd in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard. Derhalve is niet de toets of, achteraf bezien met de kennis van de afloop van deze zaak, het handelen beter had gekund.

5.4              Huisarts C heeft I gezien op 28 december 2011. Hij zag I toen voor het eerst, maar uit het huisartsenjournaal was kenbaar dat dit het zesde huisartsenbezoek betrof in een periode van twee weken. Uit het huisartsenjournaal bleek voorts het volgende. I was sinds het eerste consult op 13 december 2011 nog steeds niet opgeknapt, hoewel de oorontsteking inmiddels over was. Na de oorontsteking is er een verandering in de klachten opgetreden. Tijdens het consult bij huisarts F op 23 december 2011 in de ochtend is immers (voor het eerst) melding gemaakt van hoofdpijnklachten. Tijdens het consult bij huisarts H later die dag, zijn daar nog bijgekomen de coördinatieklachten (de melding van de moeder dat er die middag een vreemde beweging was geweest en het door huisarts H waargenomen door de knie zakken). Tijdens het consult op 27 december 2011 bij huisarts G is melding gemaakt van weer een nieuw symptoom namelijk “minder coördinatie met rechterhand en rechterbeen”, naast de aanhoudende symptomen van hoofdpijn en hangerigheid. Huisarts G heeft toen onder meer geconstateerd dat Jason wat houterig liep, in tegenstelling tot het gebruikelijke “rennen en vliegen” van I.

5.5              Hoewel huisarts C heeft nagelaten de anamnese te registreren, blijkt uit de door de ouders beschreven situatie op 28 december 2011 - die niet is bestreden - en uit de anamnese van de triageassistente op 28 december 2011, dat op 28 december 2011 opnieuw sprake was van een toename van (ernstige) klachten aangezien I op 28 december 2011 zijn evenwicht nog nauwelijks kon bewaren, gillend wakker was geworden en drie keer had overgegeven waarbij zijn ogen wegdraaiden, en hij alsmaar moest huilen.

5.6              Uit deze klachten, en het daaraan voorafgaande verloop, blijkt naar het oordeel van het College onmiskenbaar dat sprake was van een uitermate alarmerende situatie. In NHG standaard M19 wordt hoofdpijn bij kinderen beneden de zes jaar een alarmsymptoom genoemd. In dit geval was niet alleen sprake van een kind van drie jaar oud met aanhoudende hoofdpijnklachten, maar die hoofdpijn ging gepaard met uitvalsverschijnselen en vervolgens ook nog met evenwichtstoornissen, sufheid en braken. Ook de triage-assistente heeft op basis van het triagegesprek geoordeeld dat de situatie alarmerend was, gelet op de U2 code die zij heeft gegeven. Daarbij komt dat de ouders zeer ongerust waren en de moeder van I heeft gezegd dat “al haar alarmbellen rinkelden”. Gelet op de diverse alarmerende symptomen had I onmiddellijk en met spoed moeten worden doorverwezen. Door in het midden te laten wat er aan de hand zou kunnen zijn en het verdere beleid over te laten aan huisarts G, die de volgende dag zou moeten worden bezocht, is een (veel) te aarzelend en te afwachtend beleid gevoerd.

5.7       In zijn verweer verwijst huisarts C naar de Richtlijnen diagnostiek otitis en de daarin genoemde symptomen. Daarmee wordt naar het oordeel van het College voorbij gegaan aan het feit dat de otitis al zo’n twee weken eerder was (uit)behandeld met Amoxicilline. Huisarts C heeft ook geen otitis meer vastgesteld, zodat de aanhoudende klachten hierdoor niet konden worden verklaard. Bovendien zijn uitvalsverschijnselen en evenwichtstoornissen geen (normale) symptomen van otitis.

5.8       Na overlijden is door de patholoog vastgesteld dat I is overleden aan een zeldzame complicatie na middenoorontsteking. Huisarts C wordt (terecht) niet verweten dat hij geen juiste diagnose heeft gesteld. Wel wordt hem verweten dat hij I niet onmiddellijk heeft doorverwezen. Dat verwijt is, gelet op het voorgaande, terecht. Dat geldt echter niet voor het klachtonderdeel dat huisarts C schuld heeft aan de dood van I. Of het beloop van de ziekte van I anders was geweest indien I diezelfde avond door een kinderarts was gezien, kan het College niet beoordelen, al heeft I daardoor wel een kans gemist op een betere behandeling.

5.9       De conclusie is dat huisarts C verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij I niet diezelfde avond met spoed heeft doorverwezen naar een kinderarts en ook geen overleg heeft gepleegd met een kinderarts. De klachtonderdelen A en B zijn in zoverre gegrond. Over klachtonderdeel C kan het College geen uitspraak doen en deze is in zoverre ongegrond. Huisarts C heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge art. 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens I (en diens ouders) had behoren te betrachten. De oplegging van een berisping wordt passend en geboden geacht.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

legt op de maatregel van BERISPING.

gelast publicatie van deze beslissing in de Staatscourant en bepaalt dat deze beslissing ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact, een en ander op voet van het bepaalde in artikel 71 Wet BIG.

Deze beslissing is gegeven door: mr. R.A. Dozy, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, P.C.L.A. Lambregts, M. Bakker en G.J. Dogterom, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2013.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.