ECLI:NL:TGZRSGR:2013:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-160a
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2013:9 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-07-2013 |
Datum publicatie: | 16-07-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012-160a |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij klagers klachten heeft gebagatelliseerd en opmerkingen had over de behandelroute die klager volgde zonder met een beter alternatief te komen. De arts heeft geen medische gegevens opgevraagd of met behandelaars van klager overleg gevoerd of zelf onderzoek uitgevoerd. Ook heeft hij klager niet verwezen naar de door hem geadviseerde multidisciplinaire behandeling. Klager verwijt de arts voorts dat hij conclusies heeft getrokken en aan de werkgever gecommuniceerd, terwijl deze niet of onvoldoende waren gebaseerd op psychisch en/of fysiek onderzoek. De arts heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang en de wijze waarop hij tot zijn conclusies is gekomen. De arts is onvoldoende onpartijdig geweest en heeft de belangen van de werkgever boven die van klager gesteld. Hij heeft verzuimd de STECR-richtlijnen toe te passen en heeft geen aanbevelingen gedaan om tot een oplossing van het gerezen arbeidsconflict te komen. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 16 juli 2013
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, bedrijfsarts,
praktijkhoudende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift (met bijlagen), namens klager ingediend door mr G. Sarier, advocaat te Dordrecht, is ontvangen op 24 augustus 2012. De arts heeft met een verweerschrift op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid in het vooronderzoek te worden gehoord. Het College heeft de klacht op 21 mei 2013 ter openbare zitting behandeld. Ter zitting is aan de zijde van klager diens echtgenote, E, als getuige gehoord. Klager, vergezeld van mr Sarier voornoemd, en de arts hebben ieder hun standpunt mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1 Klager, die zich op 18 september 2008 bij zijn werkgever had ziek gemeld, vertelde de arts last te hebben van lichamelijke klachten, namelijk pijnklachten en concentratieproblematiek. Klager gaf aan dat deze werden veroorzaakt door twee auto-ongelukken, in 2007 en 2008.
2.2 De arts heeft de actieve beweeglijkheid van klagers nek onderzocht, en op basis van de werkdiagnose ‘chronische WAD I met ernstige fixatie op de klachten’ uitleg gegeven over mogelijkheid en nut van een multidisciplinair interventietraject. Klager wilde echter het eigen behandeltraject bij de neuroloog volgen. De arts heeft een tijdcontingente opbouw van het werk met klager afgesproken. In de hierop gevolgde contacten met klager heeft de arts de effecten van onder meer de Mensendieck behandeling en injecties (pijnpoli) bij klager gemonitord.
2.3 In april 2009 vertelde klager de arts dat uit het onderzoek van de neuroloog geen objectiveerbare afwijkingen in de wervelkolom naar voren waren gekomen en dat de neuroloog klager had doorverwezen naar een revalidatiearts.
2.4 Aangezien de reïntegratie stagneerde heeft de arts op 4 mei 2009 alsnog een probleemanalyse opgesteld. Er volgde een behandeltraject met onder meer behandeling door een psycholoog.
2.5 In december 2009 bleek het een stuk beter te gaan met klager. In de daaropvolgende maanden is het aantal door klager gewerkte uren gestaag opgevoerd.
2.6 Op 9 augustus 2010 belde de werkgever met de arts met de mededeling dat klager twee ernstige fouten had gemaakt en op basis daarvan was geschorst. Het betrof het voor eigen rekening doen van een privétransactie door klager zonder de daarvoor geldende strikte procedure te volgen. Voorts ging het om het in opdracht van een klant verrichten van een belangrijke overboeking zonder dat daarvoor vooraf de correcte autorisatie was verkregen. Volgens de werkgever betrof het hier ‘een doodzonde’.
2.7 Klager weet zijn optreden aan verhoogde werkdruk, slapeloosheid en concentratiestoornissen. De werkgever heeft klager hiervoor doorgestuurd naar de arts.
2.8 Op 18 augustus 2010 bezocht klager met diens echtgenote de arts. Bij het uitvragen naar de mogelijke oorzaak van de incidenten gaf klager aan dat deze gevolg waren van gebrek aan scherpte en concentratie. Klager weet dit concentratiegebrek aan slechter slapen en pijnklachten.
2.9 De arts heeft geconcludeerd dat de concentratiebeperking hieruit bestond dat klager geen werk diende te verrichten waarbij een langdurige hoge mate van concentreren op meer complex samengestelde taken vereist is.
De arts kwam echter tegelijkertijd tot het oordeel - wat hij klager ook heeft meegedeeld - dat die bestaande concentratiestoornis geen verklaring kon vormen voor de door klager gemaakte specifieke fouten. Deze betroffen immers basale en binnen de werkomgeving van klager algemeen bekend veronderstelde handelingen, die bovendien geen langdurige en/of hoge mate van concentratie vereisen.
2.10 De arts heeft zijn oordeel bij brief aan de werkgever gestuurd. Vervolgens heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden.
3. De klacht
3.1. De klacht kent de volgende onderdelen:
- De arts heeft over de periode 7 juli 2010 tot 18 augustus 2010 klagers klachten gebagatelliseerd en op- en aanmerkingen gehad over de behandelroute die klager volgde, zonder met een beter alternatief te komen. De bedrijfsarts heeft geen medische gegevens bij derden opgevraagd of met artsen/behandelaars van klager overleg gevoerd of zelf onderzoek uitgevoerd. Ook heeft hij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van doorverwijzing naar de door hem geadviseerde multidisciplinaire behandeling.
- De arts heeft naar aanleiding van het bezoek van 18 augustus 2010 conclusies getrokken en deze aan de werkgever gecommuniceerd, terwijl deze niet of onvoldoende waren gebaseerd op psychisch en/of fysiek onderzoek. De arts heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtengang en de wijze waarop hij tot zijn conclusies is gekomen. De arts had zich moeten realiseren dat de werkgever zeer grote waarde zou hechten aan de mededelingen van de arts.
De arts is onvoldoende onpartijdig geweest en heeft de belangen van de werkgever boven die van klager gesteld. De arts heeft verzuimd de STECR-richtlijnen toe te passen en heeft geen aanbevelingen gegeven om tot een oplossing van het gerezen arbeidsconflict te komen.
4. Het verweer
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Ten aanzien van de verzuimbegeleiding voorafgaand aan 18 augustus 2010 is gebleken dat de arts klager regelmatig heeft gesproken en daarvan aantekeningen heeft gemaakt in het medisch dossier. Het College stelt vast dat de arts daarbij de mogelijkheid van multidisciplinaire behandeling wel ter sprake heeft gebracht, in elk geval op 1 oktober 2008, maar zich in het verdere reïntegratietraject aanvankelijk met name heeft gericht op de behandeling waar klager zelf vertrouwen in had (Mensendieck, pijnpoli, neuroloog) en op het monitoren van de mate waarin het herstel vorderde. Blijkens het medisch dossier is de medische situatie van klager in de loop van de tijd daadwerkelijk ook verbeterd. Dat de arts in deze periode de klachten van klager heeft gebagatelliseerd of is tekortgeschoten in het onderzoek of in de verzuimbegeleiding ten aanzien van klager, is naar het oordeel van het College geenszins gebleken. De arts heeft daarbij bovendien mogen afgaan op het eigen onderzoek en het eigen deskundige oordeel over en inschatting van de situatie van klager. Feiten of omstandigheden op grond waarvan de arts derden, zoals de behandelaars van klager, had moeten raadplegen, zijn het College niet gebleken.
5.2 Wat betreft het gesprek op 18 augustus 2010 stelt het College voorop dat de expertise van de bedrijfsarts was ingeroepen aangezien klager voor de ernstige fouten waarvan volgens de werkgever sprake was, medische redenen had aangevoerd. Naar het oordeel van het College behoorde het tot de expertise van de bedrijfsarts om zich een oordeel te vormen omtrent de vraag of de handelingen op grond waarvan klager door de werkgever was geschorst, konden zijn veroorzaakt door de medische toestand van klager. Naar het oordeel van het College heeft de arts, die op dat moment klager al twee jaar begeleidde en in het licht van de hem bekende klachten en beperkingen nader onderzoek heeft verricht, deze vraag in redelijkheid in ontkennende zin kunnen beantwoorden. Terecht heeft de arts daarbij acht geslagen op de aard en inhoud van de gemaakte fouten en de context waarin deze plaatsvonden, alsmede op de duur van en vorderingen in het reïntegratietraject waarin klager op dat moment al langere tijd een deel van de week weer werkte, terwijl bij klager alleen nog sprake was van lichte beperkingen op het mentale vlak (concentratieproblemen).
5.3 De overige verwijten, betreffende onvoldoende onpartijdigheid en het niet toepassen van geldende STECR-richtlijnen en protocollen heeft klager onvoldoende geconcretiseerd, zodat het College daaraan voorbij gaat.
5.4 Gezien het vorenstaande is de klacht in zijn geheel ongegrond.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, en M. Keus, dr R.W. Koster, I. Dawson, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2013.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.