ECLI:NL:TGZRSGR:2013:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-135
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2013:8 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-07-2013 |
Datum publicatie: | 16-07-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012-135 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de bedrijfsarts een onzorgvuldige begeleiding bij zijn arbeidsongeschiktheid en re-integratie. Meer specifiek verwijt klager de arts dat hij niet naar klager heeft geluisterd, dat hij onzorgvuldig heeft gewerkt en zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Berisping. |
Datum uitspraak: 16 juli 2013
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, bedrijfsarts,
wonende te D
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift met bijlagen is ontvangen op 16 juli 2012. Namens de arts heeft
mr. S. Slabbers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, een verweerschrift met bijlagen ingediend, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd, met bijlagen. Vervolgens zijn nog twee brieven van klager, respectievelijk d.d. 27 november 2012 (met bijlage) en 4 februari 2013, ontvangen Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 21 mei 2013. Partijen zijn verschenen, klager vergezeld door zijn echtgenote en de arts bijgestaan door mr. Slabbers voornoemd. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1 Nadat klager wegens ziekte was uitgevallen heeft hij op 18 oktober 2011 voor het eerst het spreekuur van de arts bezocht, dit op verzoek van zijn werkgever nadat klager zich voor re-integratie had gemeld. Klager heeft bij dit spreekuur aan de arts verteld dat hij na een jarenlange carrière bij werkgever tijdens een voortgangsgesprek op 6 juli 2011 veel kritiek had gekregen en dat hij zich daartegen had verweerd. Ook heeft hij daarbij verteld over privé-omstandigheden en dat het hem toen allemaal teveel was geworden, met een opname als gevolg. Klager heeft verder aangegeven dat hij zich inmiddels weer tot werken in staat achtte.
2.2 De arts heeft, na tussentijdse contacten, op 2 november 2011 een ‘Probleemanalyse WIA’ ingevuld, waarin hij onder meer heeft vermeld:
‘ 14 (…) Er bestaat een relatie tussen de verzuimoorzaak en de arbeidsomstandigheden en/of de arbeidsverhoudingen. De werknemer ervaart onzekerheid over de toekomst en zijn functie.’
’15 (…) Geen werkdruk, geen tijdslimieten, eigen tempo, beperkte concentratie, beperkte energie en beperkte arbeidsduur.’
’16 (…) Eigen werk is te belastend momenteel.’
’17 (…) Kan passend werk verrichten (zie 15)’
’18 (…) De relatie tussen werkgever en werknemer is goed. Zij zullen het samen eens worden over het plan van aanpak. De re- integratie van de werknemer wordt niet belemmerd door een verstoorde arbeidsverhouding. (…)’
’19 (…) De inhoud van de probleemanalyse is met betrokkene besproken en betrokkene is akkoord met het feit dat deze informatie aan werkgever verstrekt wordt.’
’22 (…) Gezien het beloop van de ziekte en het herstelproces is een terugkeer in het eigen werk te verwachten. De prognose schat ik op 2-4 weken.’ (…)
Klager heeft deze probleemanalyse, desgevraagd, op 10 november 2011 via de personeelsadviseur van zijn werkgever ontvangen.
2.3 Klager is op 14 november 2011 met zijn re-integratie gestart, nadat hij op 7 november 2011 een eerste gesprek met zijn leidinggevende en een personeelsadviseur heeft gehad.
2.4 Na een spreekuurcontact op 8 november 2011 heeft de arts schriftelijk aan de werkgever onder meer het volgende bericht:
´Betrokkene wordt in staat geacht om per 14-11 3x3 uur per week te hervatten in passend werk. Geen werkdruk, geen tijdslimieten, eigen tempo en beperkte verantwoordelijkheid. (…) Er is geen medische informatie ontvangen. Voor de huidige beoordeling is dit niet strikt noodzakelijk. De gedeeltelijke arbeidongeschiktheid zal waarschijnlijk nog voortduren. Op 6-12 zal de arbeidsongeschiktheid opnieuw worden beoordeeld. (…)’
2.5 Nadat klager op 24 november 2011 in een gesprek met zijn leidinggevende en personeelsadviseur zijn twijfels had geuit over de goede intenties van werkgever, mede gelet op de door klager gevoelde toenemende druk van de zijde van werkgever, heeft klager op 25 november 2011 het spreekuur van de arts bezocht. De arts heeft naar aanleiding hiervan onder meer het volgende aan de werkgever geschreven:
‘Advies: Betrokkene wordt in staat geacht om per 28-11 3x5 passend werk te verrichten. Geen werkdruk, geen tijdslimieten, eigen tempo en beperkte concentratie. Per 12-12 in onderling overleg starten met 4x5 of 3x7 uur passend werk. Aangezien er nog geen duidelijkheid is over de medische situatie is een psychiatrische expertise aan te raden. Na de expertise zal een plan van aanpak en het vervolgtraject besproken worden. De gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zal waarschijnlijk nog voortduren. (...)’
2.6 Klager heeft op 28 november 2011 opnieuw een gesprek gehad met zijn leidinggevende en personeelsadviseur, waarbij aan de orde is geweest de ondertekening van een plan van aanpak, een psychiatrische expertise en urenuitbreiding per 12 december 2011, daarbij verwijzend naar het standpunt van de bedrijfsarts.
Klager heeft zich vervolgens op 30 november 2011 ziek gemeld. Zijn huisarts heeft
klager op 1 december 2011 rust voorgeschreven.
2.7 Klager heeft op 6 december 2011 het spreekuur van de arts bezocht. De arts heeft toen naar zijn zeggen bij klager aangegeven dat hij van plan was geen urenuitbreiding te adviseren.
2.8 De arts heeft vervolgens op 8 december 2011 aan werkgever onder meer geschreven: ‘Bovengenoemde medewerker bezocht op 6-12-11 mijn spreekuur. De mate van arbeidsgeschiktheid en de re-integratie mogelijkheden zijn beoordeeld en besproken. Advies: Betrokkene wordt in staat geacht om door te gaan met 3x5 uur passend werk (zie vorige beoordeling). Per 12-12 in onderling overleg starten met 4x5 of 3x7 uur passend werk. Betrokkene geeft aan meer klachten te hebben en zijn behandelaar acht hem niet in staat te functioneren. Dit in tegenstelling tot de eerdere visies dat er geen sprake is van ziekte en er geen behandeling noodzakelijk is. Aangezien ik geen medische informatie heb ontvangen, betrokkene nog geen afspraak heeft gemaakt voor een psychiatrische expertise en ik nog geen toestemming heb voor medische informatie, kan ik deze medische informatie ook niet betrekken bij mijn oordeel en blijft het eerdere advies gehandhaafd. De gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zal waarschijnlijk voortduren. Na de uitslag van de expertise (19-12 vindt deze plaats) zal de arbeidsongeschiktheid opnieuw worden beoordeeld.(…)’
2.9 Op 8 december 2011 om 15.47 uur heeft klager per mail aan de arts bericht dat hij de door de arts gewenste vragen (omtrent diagnose, prognose, huidige medische beperkingen, relatie met werkproblematiek en prognose) heeft voorgelegd aan zijn huisarts, die de arts schriftelijk zal berichten. Tevens heeft hij in deze mail laten weten dat hij het toestemmingsformulier ingevuld retour stuurt. Dit toestemmingsformulier is kort daarop door de arts ontvangen.
2.10 Bij aangetekende brief van 9 december 2011 heeft de werkgever onder meer aan klager geschreven:
‘(…) De afgelopen periode hebben wij geconstateerd dat jij een aantal op jou rustende verplichtingen in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter niet nakomt. (…) In de gesprekken heeft de bedrijfsarts met jou herhaaldelijk gesproken over het belang van het verkrijgen van relevante medische informatie om vast te kunnen stellen welke functionele mogelijkheden je hebt. Om die reden heeft de bedrijfsarts jou verzocht om toestemming te verlenen om informatie op te vragen bij jouw behandelaar(s) en huisarts. Je weigert de bedrijfsarts toestemming te verlenen om de medische informatie bij jouw behandelaar(s) op te vragen. (..)
De bedrijfsarts oordeelt dat je in staat wordt geacht om per 28 november jl gedurende 3x5 uur per week passend werk te verrichten. Per 13 december kan dit, conform het oordeel van de bedrijfsarts worden uitgebreid tot 4 x 5 uur per week of 3 x 7 uur in passend werk. (…)
Wij verzoeken je om uiterlijk per 13 december a.s. te voldoen aan genoemde redelijke voorschriften, zijnde:
1. het plan van aanpak getekend te retourneren
2. De bedrijfsarts schriftelijk toestemming verlenen om medische informatie bij jouw behandelaars op te vragen en
3. je om 9.30 uur bij mij te melden om de aangeboden passende werkzaamheden op te pakken.
4. je een afspraak maakt met E voor het laten uitvoeren van het psychiatrische expertise onderzoek.
(…) We zijn, indien en voorzover je niet (tijdig) aan de drie hierboven genoemde verzoeken voldoet, op grond van artikel 7:629 lid 3 sub b, c en e van het Burgerlijk Wetboek genoodzaakt jouw loon stop te zetten. We vertrouwen erop dat het zover niet hoeft te komen. (…)
2.11 Klager is hierna langdurig op zijn werk uitgevallen.
2.12 De arts heeft in april 2012 een aanvraag bij E gedaan voor een psychiatrische expertise. Klager had daartoe op dat moment geen toestemming verleend.
2.13 Op 19 mei 2012 heeft de arts naar aanleiding van een vraag van klager gemaild: ‘Wanneer je een klacht wilt indienen, verwijs ik je naar het medisch tuchtcollege in Den Haag.’
3. De klacht
Klager verwijt de arts in de kern een onzorgvuldige begeleiding bij zijn arbeidsongeschiktheid en re-integratie. Meer specifiek wordt de arts verweten (i) dat deze niet naar hem heeft geluisterd, (ii) dat hij onzorgvuldig werkte en (iii) dat hij de geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Zoals uit de voormelde feitelijke gang van zaken naar voren komt, is er bij werkgever sprake geweest van een toenemende verharding in de stellingname. De brief van de werkgever van 9 december 2011 (met dreiging van stopzetting van loon) heeft tot escalatie en langdurige uitval van klager geleid. Deze verharding vond zijn basis in de berichtgeving van de arts aan werkgever, te weten (a) dat klager niet meewerkte (geen informatie gaf over zijn ziekte) en (b) dat klager tot verdere urenuitbreiding in staat was.
5.2 Met name de berichtgeving (Medische Beoordeling; MB) aan de werkgever na het spreekuurbezoek van 6 december 2011 beoordeelt het College als onzorgvuldig. Zoals de arts erkent heeft hij ‘bij nadere overweging’ aan de werkgever iets anders bericht dan hij aan klager op het spreekuur had verteld, te weten een ‘uren-uitbreiding’ aan de werkgever en ‘volledige arbeidsongeschiktheid’ aan werknemer/klager. Dit laatste (volledig ao) heeft de arts overigens ook in het medisch dossier genoteerd.
Tenminste had van de arts gevergd mogen worden dat hij deze gewijzigde stellingname tijdig en duidelijk met klager had gecommuniceerd. Dit heeft de arts echter nagelaten, hetgeen hem tuchtrechtelijk kan worden verweten. De arts kan zich hierbij niet verschuilen achter een door hem gestelde afspraak met werkgever, inhoudende dat deze een kopie van de MB aan werknemer zendt. Niet alleen komt dit niet overeen met de inhoud van de onder vakgenoten aanvaarde Leidraad [1] - de bedrijfsarts dient de werknemer te informeren over zijn conclusies en advies - maar bovendien is aannemelijk geworden dat klager de MB indertijd niet via zijn werkgever heeft ontvangen.
Het komt er kortom op neer dat klager door nalaten van de bedrijfsarts op goede gronden heeft mogen menen na 6 december 2011 niet op zijn werk te hoeven verschijnen, terwijl de werkgever van het omgekeerde heeft mogen uitgaan. Een escalatie van de problematiek is daarom niet verwonderlijk.
5.3 Overigens valt ook op de motivering van de MB’s door de arts wel wat af te dingen.
Allereerst valt op de wisselende stellingname over het al dan niet aanwezig zijn van een arbeidsconflict. Volgens de STECR Werkwijzer arbeidsconflicten van februari 2010 is er al sprake van een arbeidsconflict ‘wanneer de ene partij binnen een arbeidsrelatie vindt dat de andere partij haar dwarsboomt of ergert.’ Hiervan was – ook voor de arts – onmiskenbaar sprake.
De arts heeft op dit punt ten verwere aangevoerd, dat hij de kwestie aanvankelijk niet als een arbeidsconflict heeft benoemd, omdat hij klager wilde beschermen; klager zou anders, aldus de arts, ondanks zijn medische beperkingen, volgens de STECR richtlijn direct weer volledig aan het werk hebben moeten gaan. Deze stellingname van de arts is echter onjuist. Zij was toen al achterhaald. De van toepassing zijnde, zojuist genoemde STECR richtlijn uit 2010, benadrukt juist dat ziekte en conflict kunnen samengaan, zodat in dat geval een ‘tweesporenbeleid’ moet worden ingezet. Het wekt in het verlengde hiervan geen verwondering dat van een ingezet tweesporenbeleid geen sprake is geweest.
5.4 De conclusie van de bedrijfsarts in zijn MB van 8 december 2011 (naar aanleiding van het spreekuur van 6 december 2011), dat klager (méér) kan werken, gelet op het ontbreken van medewerking van klager bij het verkrijgen van medische informatie, lijkt te wijzen op een sanctie op het gestelde gebrek aan medewerking van klager in dit opzicht. Ook deze conclusie lijkt op dat moment (te) voorbarig. Weliswaar had de arts op 6 december 2011 nog geen medische informatie ontvangen van de behandelaar(s), maar klager had wel degelijk meegewerkt aan het leggen van contact met de psychiater. De psychiater was echter alleen bereid tot een schriftelijke reactie, die tot dat moment was uitgebleven. Daarnaast had klager tijdens het spreekuur van 6 december 2011 mondeling zijn toestemming gegeven voor contact met zijn behandelaar(s) en heeft klager zijn schriftelijke toestemming enige dagen later nagezonden.
Hoewel de arts kan worden toegegeven dat het verkrijgen van informatie van klager
én vanuit de behandelende sector niet vlot verliep, vindt de ‘ommezwaai’ die de arts
na het spreekuur van 6 december 2011 heeft gemaakt van ‘volledig arbeidsongeschiktheid’
naar uitbreiding van het aantal uren, onvoldoende grondslag in de vaststaande feiten
en omstandigheden, die er toch op wezen dat er informatie begon ‘los te komen’.
5.5 Voor zover klager klaagt over het feit dat de arts een psychiatrisch onderzoek gewenst achtte, wordt deze klacht verworpen. De arts had immers aanvankelijk géén en later kennelijk geen eenduidige informatie uit de behandelende sector ontvangen, terwijl er duidelijk wel sprake was (geweest) van een psychiatrische problematiek en er tevens tegenstrijdige signalen waren over belemmeringen bij werkhervatting. Onder deze omstandigheden heeft de arts in redelijkheid een psychiatrische expertise gewenst kunnen achten.
Dat de wijze van aanvragen ervan, vooruitlopend op de toestemming van klager, niet juist was, wordt door de arts erkend.
5.6 Wat het verwijt van schending van het beroepsgeheim betreft, wordt als volgt geoordeeld.
Het College acht het onjuist dat de arts het begrip ‘psychiatrisch expertise’ jegens de werkgever heeft gebruikt, zelfs al zou de werkgever door klager zelf op de hoogte zijn gesteld van eerder doorgemaakte psychosen. De noodzaak van het gebruik van deze termen bestond niet. De termen ‘specialistische expertise’ waren toereikend geweest. [2]
Ook heeft de arts in zijn MB’s te lichtvaardig de passage gehanteerd: ‘De inhoud van de probleemanalyse is met betrokkene besproken en betrokkene is akkoord met het feit dat deze informatie aan werkgever verstrekt wordt.’ Aannemelijk is geworden dat dit in ieder geval niet steeds is gebeurd.
De omstandigheid dat de arts psychatrische expertise heeft aangevraagd, voordat klager zijn definitieve toestemming had verleend, heeft tot gevolg gehad dat bij een geheimhouder (de psychiater van E) en degenen die rechtstreeks betrokken zijn geweest bij de bedoelde uitvoering van de expertise, privacygevoelige informatie terecht is gekomen. Nu er hierbij sprake is van een analogie met het bepaalde in artikel 7:457, tweede lid BW (kort gezegd omtrent medebehandelaars, die wel informatie mogen ontvangen), wordt deze gang van zaken vanuit privacyoogpunt niet dusdanig verwijtbaar geacht dat op dit punt een tuchtrechtelijke sanctie moet volgen.
5.7 De dossiervoering door de arts acht het College ontoereikend, terwijl de arts ook overigens te slordig heeft gewerkt. Zo zijn niet alle contactmomenten vermeld en is de dossiervoering summier, ontbreekt een aantekening van de mondeling verleende medische machtiging en heeft klager geen/ te laat MB’s ontvangen.
5.8 Ambtshalve wordt tot slot nog opgemerkt dat de arts ten onrechte niet was
aangesloten bij een klachtenregeling. Op grond van artikel 2, eerste lid van de Wet
klachtrecht cliënten zorgsector is de arts hiertoe verplicht.
5.9 De slotsom van dit alles is dat de arts op diverse punten tekort is geschoten.
Alhoewel het College begrip heeft voor het feit dat begeleiding moeilijk is in gevallen
als deze, waarbij een werknemer (niet geheel ten onrechte) hecht aan zijn privacy,
had van de arts méér gevergd mogen worden dan hij thans heeft gedaan. Met name heeft
de arts het zogenoemde ‘tweesporenbeleid’ ten onrechte achterwege gelaten. Klager
heeft zich, mogelijk mede hierdoor, niet gehoord gevoeld. Het zwaarste verwijt treft
de arts evenwel ten aanzien van zijn terugmelding (of het gebrek daaraan) na het spreekuur
van 6 december 2011 (zie rechtsoverweging 5.2). Niet kan worden volstaan met de meest
gangbare maatregel van waarschuwing. Het College acht een berisping passend en noodzakelijk.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
legt op de maatregel van BERISPING.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter,
mr. M.W. Koek, lid-jurist, M. Keus, dr. R.W. Koster en dr. I. Dawson, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 juli 2013.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.
[1] Leidraad Bedrijfsarts en privacy van de NVAB en Boaborea van april 2011, hoofdstuk 1, verantwoordelijkheid bedrijfsarts.
[2] Bijlage 2 bij eerdergenoemde Leidraad Bedrijfsarts en privacy uit april 2011.