ECLI:NL:TGZRSGR:2013:7 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-137

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:7
Datum uitspraak: 16-07-2013
Datum publicatie: 16-07-2013
Zaaknummer(s): 2011-137
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij haar een therapie heeft gegeven die zich kenmerkte door het ontbreken van een behandelplan en een professioneel medisch dossier. Klaagster verwijt de fysiotherapeut voorts dat hij buiten zijn deskundigheid een diagnose heeft gesteld en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag en belangenverstrengeling en dat hij uitgaat van zijn eigen (onder andere financiële) belangen. Klaagster verwijt hem tot slot dat hij een afhankelijkheidsrelatie met haar heeft opgebouwd. Schorsing van de inschrijving als fysiotherapeut in het BIG-register voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.

Datum uitspraak: 16 juli 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, fysiotherapeut,

wonende en werkzaam te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen verweerder.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift (met de bijlagen) is ontvangen op 12 juli 2011. Namens verweerder heeft mr. drs. M.C. Hoogendam, advocaat in dienstbetrekking bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, een verweerschrift (met bijlagen) ingediend, waarna partijen respectievelijk gerepliceerd en gedupliceerd hebben.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 11 juni 2013. Partijen, klaagster in gezelschap van haar partner en verweerder samen met zijn hiervoor genoemde gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

Klaagster is vanaf 5 april 2001 tot 18 augustus 2010 onder behandeling van verweerder geweest.

In april 2010 heeft klaagster via haar huisarts het medisch dossier bij verweerder opgevraagd. Het dossier is vervolgens aan de huisarts verstrekt, maar dit bleek niet compleet te zijn omdat volgens opgave van verweerder een deel ervan – de kaarten van de periode vóór 2007 – als gevolg van een lekkage in 2008 in de kelder van zijn huis verloren was gegaan. Later heeft verweerder nog een A4tje met handgeschreven aantekeningen over de periode 16 maart 2007 tot en met 18 augustus 2010 (verweerschrift, bijlage 5) en brieven en kaarten van klaagster aan verweerder met informatie over het verleden van klaagster toegezonden.

Verweerder beoefent sinds meer dan 32 jaar het beroep van fysiotherapeut en wel op haptonomische basis. Klaagster had zich in verband met fysieke problemen in april 2001 bij verweerder aangemeld. De behandelingen van klaagster betroffen door de jaren heen voor het grootste deel individuele sessies maar ook enkele groepstrainingen zijn aan haar, in gezelschap van enkele andere cliënten, gegeven.

Op 22 februari 2010 heeft zich tijdens een van de groepsbehandelingen een incident voorgedaan, waarbij verweerder klaagster een oefening wilde laten doen, die zij als vervelend heeft ervaren en waardoor zij een aantal handelingen van verweerder uit het verleden in een ander daglicht is gaan zien. Omdat deze gebeurtenis niet tot tevredenheid van klaagster is uitgesproken met verweerder, heeft zij de behandeling beëindigd.

In een niet gedateerd verslag van verweerder aan de huisarts, in antwoord op diens verzoek om het dossier van klaagster, schrijft verweerder onder meer: ”…Er lijkt sprake van een lichte persoonlijkheidsstoornis/contactstoornis. Verder lijkt er een ontkenning van haar in de baarmoeder gespeeld te hebben, waardoor een grote angst voor afwijzing is ontstaan.”.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar een therapie heeft gegeven die zich kenmerkte door het ontbreken van een behandelplan (1) en een professioneel medisch dossier (2); dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag (3); dat hij buiten zijn deskundigheid een diagnose heeft gesteld (4); dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling (5) en dat hij uitgaat van zijn eigen (onder andere financiële) belangen Voorts verwijt zij hem dat hij een afhankelijkheidsrelatie met haar heeft opgebouwd (6).

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Ter toelichting op zijn standpunt heeft verweerder gesteld dat, hoewel achteraf gezien de zaken mogelijk beter hadden gekund, hij conform de voor hem geldende professionele standaard heeft gehandeld. Het volledig dossier is door omstandigheden/overmacht in de zomer van 2008 verloren gegaan. In zijn praktijk wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen medische behandelingen en andere trainingen. De verslagen van de trainingen zijn voor eigen gebruik en worden niet in het medisch dossier opgenomen. Het is inderdaad zo dat verweerder tijdens een behandeling op haar is gaan liggen, maar dit is een weliswaar intensieve maar gebruikelijke interventie binnen de haptonomie. Voor zover nodig zal op deze en andere stellingen van verweerder hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het college stelt voorop dat verweerder als geregistreerd fysiotherapeut aanspreekbaar is op zijn behandeling van en gedrag tegenover klaagster, ook al staat vast dat zijn behandelingen van haar door de jaren heen zo niet uitsluitend dan wel grotendeels een haptonomisch karakter hebben gehad. Verweerder presenteert zich bijvoorbeeld ook via zijn website onder meer als fysiotherapeut. Als vaststaand wordt aangenomen dat klaagster zich in 2001 tot hem heeft gewend met fysieke klachten waarvoor hij haar als fysiotherapeut zou behandelen. Allengs werd het karakter van de contacten meer en meer haptonomisch van aard, maar niettemin zijn de behandelingen tot het laatst toe als fysiotherapeutisch gedeclareerd. Hierdoor heeft verweerder, formeel gezien, een duidelijke scheiding tussen het handelen als fysiotherapeut en het handelen als haptonoom achterwege gelaten. Voor zover de behandelingen de door de verzekeringsovereenkomst van klaagster gestelde maximum (bedragen) te boven gingen, werden deze volgens verweerders plan door klaagster uit eigen zak betaald.

5.2 De hiervoor besproken handelwijze brengt mee dat, hoewel voor behandeling op haptonomische basis andere gedragsregels gelden dan die op fysiotherapeutische basis, door de welbewuste keuze van verweerder om zich (primair) als fysiotherapeut te blijven profileren het tuchtcollege bevoegd is om hem naar de hiervoor voor fysiotherapeuten geldende regels te beoordelen. Dit wil zeggen dat de mogelijk voor haptonomen bestaande afwijkende gebruiken en regels bij de beoordeling van het gedrag niet in aanmerking zullen worden genomen. Die regels kunnen verweerder dus niet vrijpleiten, indien zijn handelwijze als fysiotherapeut niet geoorloofd blijkt te zijn.

5.3 De verschillende klachtonderdelen zullen tegen de hierboven beschreven achtergrond worden beschouwd.

Ad. klachtonderdelen 1 en 2.

Verweerder heeft niet ontkend dat een behandelplan van klaagster niet aanwezig was. Hij heeft ter zitting opgemerkt dat een van te voren opgezet plan ook niet nodig was, nu afhankelijk van de mededelingen van klaagster telkens aan het begin van de behandelsessies werd bepaald waaraan klaagster behoefte had en hoe de behandeling voor die dag zou moeten zijn. Uiteraard kan een dergelijke handelwijze niet door de beugel. De fysiotherapeut dient aan het begin van iedere behandeling (voor meer sessies) een plan van aanpak te ontwikkelen, dit zo nodig vast te leggen en dit aan de patiënt mee te delen en duidelijk te maken. Deze aanpak houdt in een verantwoording van het behandeldoel, en van de vraag langs welke weg en zo mogelijk binnen welke termijn hij denkt dit doel te bereiken. Door het verloop van de tijd is eventueel een wijziging van de behandelingsaanpak noodzakelijk, maar ook daarover dient hij zich te verantwoorden en de patiënt in te lichten. Vastlegging van een behandelplan is aangewezen als dit een langere periode bestrijkt, en dient daarbij ook een ander belangrijk doel, namelijk dat bij (plotselinge) afwezigheid van de behandelaar een vervanger of opvolger toegang heeft tot de relevante gegevens en aan de behandeling een adequaat vervolg kan geven. Verweerder, voor wie deze regel als fysiotherapeut ook geldt, heeft zich daaraan niet gehouden. Daarnaast heeft hij de huisarts niet periodiek op de hoogte gesteld van het verloop van de behandeling en (hoogstens) slechts incidenteel telefonisch met de huisarts over klaagster gecommuniceerd.

5.4 Verweerder heeft zich beroepen op overmacht, te weten de hem overkomen “watersnoodramp” in 2008, waardoor hij niet meer over alle (vastgelegde) behandelgegevens kan beschikken. Dit beroep wordt verworpen, waarbij voorop staat dat het voor zijn risico is dat hij zijn gegevens niet op een gebruikelijke wijze heeft opgeslagen. Daarbij geldt dat hij zonder goede reden de kaarten uit het verleden met aantekeningen in zijn kelder zou hebben opgeslagen, en de meer actuele gegevens (van de behandeling) zich elders in zijn huis zouden bevinden. Had hij bijvoorbeeld een professioneel medisch dossier bijgehouden en volgens de reguliere weg, schriftelijk, verslag gedaan aan de verwijzende huisarts, dan had hij bij een tegenslag van een overstroming in zijn huis kunnen terugvallen op hetgeen hij omtrent de behandeling met anderen had gedeeld.

Tevens is van belang dat de door hem bijgehouden aantekeningen over de periode na de zomer van 2008 ook zeer summier zijn.

Het is op al deze gronden niet aannemelijk te achten dat verweerder tot 2008 heeft beschikt over een compleet en goed bijgehouden dossier, inclusief aantekeningen over een plan van aanpak. De conclusie moet dus zijn dat hij zich niet aan de regels van een behoorlijke dossiervoering heeft gehouden.

Genoemde twee klachtonderdelen zijn gegrond.

5.5 Ad. klachtonderdeel 3.

Vaststaat, en dat is door verweerder ook erkend, dat hij tijdens een behandeling eenmaal op klaagster is gaan liggen. Het oordeel van het College hierover is dat dit geen enkel fysiotherapeutisch doel dient en dus scherp moet worden afgekeurd. Hiervoor is reeds overwogen dat een dergelijk lijfelijk intiem contact mogelijk vanuit de haptonomie een niet ongebruikelijke ingreep is, maar dat de handelwijze van verweerder uitsluitend vanuit fysiotherapeutische invalshoek wordt beoordeeld. Verweerders gedrag is als grensoverschrijdend te kwalificeren. Dat valt hem te verwijten. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.6 Ad. klachtonderdeel 4.

De hiervoor onder de feiten vermelde weergave van de opinie van verweerder in zijn bericht aan de huisarts is ongemotiveerd en ongefundeerd. Wat belangrijker is, is dat verweerder zich daarmee een deskundigheid aanmeet die een fysiotherapeut gewoonlijk niet heeft en verweerder in deze procedure ook niet heeft kunnen waarmaken. Dat hij deze uitspraken tweemaal door het woord lijkt laat voorafgaan, doet hieraan niet af. Klaagster kan deze in haar ogen diskwalificerende beoordeling om begrijpelijke redenen niet aanvaarden. Het vierde klachtonderdeel is gegrond.

5.7 Ad. de klachtonderdelen 5 en 6.

Verweerder heeft niet de van hem als professional te verlangen distantie tot klaagster bewaard. Hij was behalve behandelaar ook een persoonlijke adviseur van klaagster geworden, waarin hij zich in zijn brieven aan klaagster tevens bediende van zinsneden en woorden als “ ik hou nog steeds van je” en “ lieverth” en “ natuurlijk mis je me al, ik ook van jouw” en

“ je liefhebbende, C”. Met deze wijze van communicatie heeft verweerder zijn professionele rol tegenover klaagster uit het oog verloren. Deze wijze van aanspreken heeft, naar hij had kunnen verwachten, klaagster in verwarring gebracht. Een en ander valt hem te verwijten, waarbij reeds thans wordt opgemerkt dat hij klaagster - onmiskenbaar een kwetsbare vrouw en op zoek naar veiligheid die zij (uiteindelijk) niet van verweerder heeft gekregen - daarmee tekort heeft gedaan. Een afhankelijkheidspositie van klaagster is ontstaan, die uiteindelijk ook is blijven bestaan. Dat had verweerder in een veel eerder stadium moeten onderkennen en daartegen had hij maatregelen moeten nemen, bijvoorbeeld door haar naar een wel deskundige professional te verwijzen.

5.8 Onder het hoofdstuk “ belangenverstrengeling” heeft klaagster ook opgemerkt, en het College vat dit op als een afzonderlijk verwijt, dat verweerder van de positie van klaagster, die graag écht wilde worden geholpen, financieel misbruik heeft gemaakt. Verweerder heeft ter zitting laten weten dat hij tot op het laatst toe voor klaagster als fysiotherapeut is blijven declareren en vergoedingen heeft ontvangen, hoewel hij zich er van bewust was dat de aard van zijn therapie een dergelijke kwalificatie geenszins verdiende. Dit verwijt is dus ook gegrond.

5.9 Verweerder heeft zijn verantwoordelijkheden als fysiotherapeut in meer opzichten en over een lange periode structureel miskend. Dit is hem ernstig te verwijten, temeer daar hij heeft toegegeven dat hij in praktijk niet of nauwelijks meer fysiotherapeutische werkzaamheden voor cliënten verricht. Bij klaagster heeft hij van een methode gebruik gemaakt die hem in staat stelde een deel van zijn niet-fysiotherapeutische verrichtingen als fysiotherapie te declareren. Een dergelijke benadering neigt naar fraude waaraan onmiddellijk een einde dient te worden gemaakt. Indien verweerder zijn haptonomische praktijk op deze wijze wil voortzetten, zal hij de werkzaamheden in dit verband van zijn werk als fysiotherapeut zowel in financiële zin als richting patiënten duidelijk dienen te onderscheiden. Het College acht een deels onvoorwaardelijke schorsing op zijn plaats, opdat verweerder wordt doordrongen van de noodzaak dat hij met onmiddellijke ingang een eind maakt aan deze haptonomische praktijk onder de noemer van fysiotherapeut.

5.10 Het college acht het noodzakelijk dat deze beslissing in breder verband bekendheid krijgt en zal dus, onder de gebruikelijke voorwaarden, de publicatie bevelen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

- schorst de inschrijving van verweerder als fysiotherapeut in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, voor de duur van DRIE MAANDEN, waarvan een gedeelte van TWEE MAANDEN voorwaardelijk is en niet ten uitvoer zal kunnen worden gelegd, tenzij verweerder binnen een proeftijd van twee jaren na het onherroepelijk worden van deze beslissing zich opnieuw schuldig maakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag;

- bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekend gemaakt en ter plaatsing zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Medisch Contact en het tijdschrift FysioPraxis.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist, mr. W.M. Mooij, K.A. de Haan en drs. J.E. Geensen, leden-fysiotherapeuten, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris, en uitgesproken, ter openbare terechtzitting op 16 juli 2013.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.