ECLI:NL:TGZRSGR:2013:44 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-057
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2013:44 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-12-2013 |
Datum publicatie: | 31-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 2013-057 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht betreft in hoofdzaak het recht op inzage, correctie en blokkering van het rapport ter zake van een onderzoek in opdracht van het CBR in het kader van de vorderingsprocedure volgens de artikelen 130-134 van de Wegenverkeerswet 1994. Destijds was nog niet als norm binnen de beroepsgroep aanvaard dat keurlingen recht hadden op blokkering van de rapportage. Ook was kennelijk nog onvoldoende gemeengoed dat keurlingen recht op inzage en correctie hadden. Hierin is verandering gekomen in juli 2009, toen het CBR de beroepsgroep van keuringsartsen op de hoogte stelde van een uitspraak van de Raad van State van 25 februari 2009 (LJN: BH4006). De arts had het onderzoek ten aanzien van klager toen echter al afgerond. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 31 december 2013
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, psychiater,
wonende te D en werkzaam te E,
de persoon over wie wordt geklaagd,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 14 maart 2013. De arts heeft een verweerschrift ingediend en vervolgens is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 5 november 2013. De arts is verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1 Klager is in de nacht van 18 januari 2009 aangehouden door de politie wegens rijden onder invloed van alcohol.
2.2 Op 27 maart 2009 heeft de arts psychiatrisch onderzoek bij klager verricht. Dat onderzoek vond plaats op verzoek van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) in het kader van de vorderingsprocedure volgens de artikel 130 – 134 van de Wegenverkeerswet 1994. Het onderzoek richtte zich op de vraag of bij klager sprake was van een stoornis in het gebruik van alcohol.
2.3 De arts heeft op 22 april 2009 een rapport (hierna: het rapport) uitgebracht en daarin geconcludeerd dat bij klager sprake is van ernstige alcoholafhankelijkheid.
2.4 Op 28 mei 2009 heeft klager een verklaring van ongeschiktheid van het CBR ontvangen.
2.5 In juli 2009 heeft het CBR de keurend specialisten, onder wie de arts, per brief geïnformeerd over een uitspraak van de Raad van State van 25 februari 2009 (LJN: BH4006) waarin is geoordeeld dat het recht op inzage en het recht op blokkering op rijbewijskeuringen van toepassing zijn. Het CBR heeft de keuringsartsen in de brief verzocht om keurlingen te wijzen op het recht op inzage, correctie en blokkering, voor zover deze werkwijze nog niet werd gehanteerd.
2.6 Klager heeft het CBR om inzage in het rapport gevraagd. Klager heeft dit op 3 september 2009 ontvangen.
3. De klacht
Klager verwijt de arts dat hij hem niet heeft gewezen op het recht op inzage, correctie en blokkering van het rapport. Voorts verwijt klager de arts dat onjuiste sociaal-medische gegevens in het rapport zijn opgenomen.
4. Het standpunt van de arts
De arts erkent dat hij klager niet heeft gewezen op genoemde rechten. Hij bestrijdt echter dat hem een tuchtrechtelijk verwijt treft en voert daartoe aan dat het CBR hem op het moment van het onderzoek nog niet had geïnformeerd over de onder 2.5 genoemde uitspraak van de Raad van State. Ten aanzien van het verwijt dat onjuiste gegevens in het rapport zijn opgenomen, stelt de arts dat klager deze gegevens, die betrekking hebben op de sociale context, zelf aan de arts heeft verteld en dat deze geen invloed hebben gehad op de uitkomst van het onderzoek.
5. De beoordeling
5.1 Aan de orde is de vraag of de arts een tuchtrechtelijk verwijt treft omdat hij klager niet in de gelegenheid heeft gesteld gebruik te maken van het recht op inzage, correctie en blokkering. Deze vraag moet worden beantwoord tegen de achtergrond van de praktijk ten aanzien van rijbewijskeuringen ten tijde van het onderzoek van de arts. Buiten beschouwing moet daarom blijven de in 2011 ingevoerde Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR keuringen, waarin is vastgelegd dat een keuringsarts een keurling dient te wijzen op het recht van inzage, correctie en blokkering.
5.2 Wel relevant voor de beoordeling acht het College de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 30 oktober 2008 (nr. 2007/326) waarin is overwogen ten aanzien van een psychiatrisch onderzoek in verband met een rijbewijskeuring: “[De keuringsarts] heeft niet tevoren aan klager de gelegenheid gegeven om zijn rapportage te blokkeren. Zulks is echter niet aan te merken als een tuchtrechtelijk verwijtbaar nalaten omdat het allesoverheersende belang dat met deze rapportage gemoeid is, te weten de publieke veiligheid, met zich brengt dat de aard van de rechtsbetrekking met het CBR, rapporteur en de persoon over wie gerapporteerd wordt, een blokkeringsrecht uitsluit.”. Ten aanzien van een geconstateerde schending van het inzage- en correctierecht heeft het Centraal Tuchtcollege overwogen dat de oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel niet was aangewezen “mede gelet op de onduidelijke gecompliceerde wijze waarop artikel 7:464 (BW) (deels) in werking is getreden”.
5.3 Uit deze uitspraak volgt dat destijds nog niet als norm binnen de beroepsgroep was aanvaard dat keurlingen recht hadden op blokkering van de rapportage. Ook was kennelijk nog onvoldoende gemeengoed binnen de beroepsgroep dat keurlingen recht op inzage en correctie hadden. Dat de arts die kennis wel had, is niet komen vast te staan.
Hierin is verandering gekomen in juli 2009, toen het CBR de beroepsgroep van de keuringsartsen op de hoogte stelde van de onder 2.5 genoemde uitspraak van de Raad van State. De arts had het onderzoek ten aanzien van klager toen echter al afgerond. Het College heeft niet kunnen vaststellen dat de arts ten tijde van zijn onderzoek reeds op de hoogte was, of had moeten zijn, van de uitspraak van de Raad van State. Dat betekent dat de arts tuchtrechtelijk niet kan worden verweten dat hij klager destijds niet heeft gewezen op het recht van inzage, correctie en blokkering.
5.4 Het klachtonderdeel dat de arts onjuiste sociaal-medische gegevens in het rapport heeft opgenomen is eveneens ongegrond. Klager heeft onvoldoende weersproken dat de arts de desbetreffende gegevens van klager zelf had verkregen.
5.5 Gelet op het voorgaande dient de klacht te worden afgewezen. Het College neemt hierbij mede in aanmerking dat de arts, zoals hij ter zitting heeft verklaard, sinds de brief van het CBR in juli 2009, keurlingen uitdrukkelijk in kennis stelt van hun recht op inzage, correctie en blokkering.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, J. Edwards van Muijen, G.J. Dogterom en R.H.P. van Beest, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 december 2013.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.