ECLI:NL:TGZRSGR:2013:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-145
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2013:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-11-2013 |
Datum publicatie: | 26-11-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012-145 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij klaagster niet de door haar gewenste en/of voor haar individueel noodzakelijke en structurele zorg heeft geboden in de dagbesteding. Als gevolg daarvan is het slechter gegaan met klaagsters gezondheid en psychische problematiek, waardoor klaagster tien dagen is opgenomen op de PAAZ-afdeling van het ziekenhuis. Het college is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de verpleegkundige de van haar te vergen zorg deugdelijk heeft afgestemd op de behoeften van klaagster. Bovendien heeft de verpleegkundige niet adequaat gehandeld toen haar dagbestedingsgroep in korte tijd verdubbelde. Tenminste had van de verpleegkundige gevergd mogen worden dat zij passende maatregelen had genomen om haar verminderde begeleidingsmogelijkheden op enigerlei wijze te compenseren. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 26 november 2013
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, verpleegkundige,
wonende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de verpleegkundige.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift en het aanvullend klaagschrift zijn ontvangen op 26 juli 2012 respectievelijk 17 augustus 2012. Namens de verpleegkundige heeft mr. K.P.T.G. Flos, advocaat te Middelburg, op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Bij brief van 25 november 2012 heeft klaagster bericht het verzoek namens het College om inzage in haar medisch dossier te weigeren. Op 23 mei 2013 is klaagster in het vooronderzoek gehoord. Van dit verhoor is proces-verbaal opgemaakt. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 1 oktober 2013. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd vergezeld door E en F. De verpleegkundige werd bijstaan door mr. M.W. Dieleman, kantoorgenoot van mr. Flos voornoemd.
2. De feiten
Klaagster heeft als psychiatrisch patiënte op basis van een Persoons Gebonden Budget (PGB) vanaf 2008 thuiszorg in de vorm van individuele begeleiding aan haar thuisadres ingekocht bij maatschap G te H. Vanaf 2011 heeft klaagster dagbesteding in gekocht bij v.o.f. I te H, die groepsbegeleiding en dagbesteding bood aan mensen met psychische problematiek. De verpleegkundige was als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige verbonden aan de genoemde maatschap en v.o.f. Eind 2011 heeft klaagster de zorg bij I beëindigd.
3. De klacht
Klaagster is niet tevreden over de zorg die haar door de verpleegkundige is verleend. Klaagster verwijt de verpleegkundige in de kern dat zij niet professioneel heeft gehandeld door klaagster niet de door haar gewenste en/of voor haar individueel noodzakelijke en structurele zorg te bieden in de dagbesteding bij I. Als gevolg daarvan is het slechter gegaan met klaagsters gezondheid en psychische problematiek, waardoor klaagster in december 2011 tien dagen is opgenomen op de PAAZ-afdeling van het ziekenhuis.
4. Het standpunt van de verpleegkundige
De verpleegkundige heeft de verwijten van klaagster bestreden.
5. De beoordeling
5.1. Het staat vast dat de verpleegkundige zorg aan klaagster heeft verleend vanaf 2008 in de vorm van thuisbegeleiding alsmede vanaf 2011 in de vorm van dagbesteding. De klacht van klaagster heeft betrekking op de dagbesteding. Klaagster stelt dat de kwaliteit van deze dagbesteding tekort schoot althans niet voldeed aan de verwachtingen die op basis van afspraken voorafgaand daaraan waren gemaakt. De verpleegkundige heeft niet weersproken dat met klaagster in dat verband afspraken zijn gemaakt.
Partijen hebben geen inzage gegeven in het medisch dossier van klaagster, noch in een contract waarin concrete afspraken over de te verlenen zorg waren overeengekomen. Het College kan dan ook niet vaststellen welke concrete afspraken over de aan klaagster te verlenen individuele zorg en begeleiding in de dagbesteding tussen partijen zijn gemaakt.
5.2. Ter zitting heeft de verpleegkundige toegelicht dat de zorg in het algemeen met name bestond uit het verlenen van creatieve activiteiten en de begeleiding bestond uit de structuur van indeling van de dag en aanwezigheid van zorgverleners. De verpleegkundige heeft bevestigd dat de afspraken met klaagster gericht waren op het bieden van begeleiding die aansloot bij de psychische behoeftes. Klaagster heeft verteld dat zij teleurgesteld is in haar verwachting dat er individuele zorg geboden zou worden met name voor zover zij niet aan de groepsactiviteiten mee kon doen. Ook de dag-structuur en voldoende aandacht van zorgverleners ontbraken volgens klaagster.
5.3. Ingevolge het beroepsprofiel voor GGZ-verpleegkundigen is een van de kerntaken voor de GGZ-verpleegkunde door voorbeeldgedrag vertrouwen en veiligheid te creëren, in het tempo en de tijdsduur van de zorgvrager en deze te laten ervaren waar diens eigen krachten en mogelijkheden liggen. In dat verband kan van een verpleegkundige verwacht worden dat zij de noodzaak van specifieke psychische, praktische en verpleegtechnische zorgbehoeften van de individuele zorgvrager vaststelt en deze zorg organiseert en uitvoert. Hierbij dient voortdurend rekening te worden gehouden met het feit dat een psychiatrische zorgvrager zich in een situatie van verstoord evenwicht bevindt en letterlijk snel uit evenwicht is. Afhankelijk van de setting kan het individuele belang van een zorgvrager in strijd zijn met het collectieve belang van een groep zorgvragers.
5.4 Dat de verpleegkundige in die zin een bepaalde vorm van verpleegkundige zorg en begeleiding op de behoeften van klaagster heeft georganiseerd en daarop een gericht programma of plan heeft vastgesteld is het College niet gebleken. Evenmin heeft de verpleegkundige toegelicht in welke vorm rekening is gehouden met de psychiatrische problematiek van klaagster. De verpleegkundige heeft desgevraagd aangegeven dat de groep aanvankelijk bestond uit drie personen en werd uitgebreid naar zes personen en dat zij als gevolg daarvan klaagster niet de individuele zorg en begeleiding meer kon bieden die voor haar nodig was. De verpleegkundige heeft het vervolgens aan klaagster overgelaten om al dan niet in die setting van de zorg gebruik te willen blijven maken, maar geen nadere actie ondernomen.
5.5 Dit alles acht het College ontoereikend. Niet alleen is onvoldoende gebleken dat de verpleegkundige de van haar in die hoedanigheid te vergen zorg deugdelijk heeft afgestemd op de behoeften van klaagster - de verpleegkundige heeft tegenover de stellingen van klaagster volstaan met vaagheden - , maar bovendien heeft zij niet adequaat gehandeld toen haar dagbestedingsgroep binnen korte tijd verdubbelde. De verpleegkundige heeft klaagster in dat stadium ten onrechte ‘laten zwemmen’. Ten minste had van de verpleegkundige gevergd mogen worden dat zij passende maatregelen had genomen om haar verminderde begeleidingsmogelijkheden op enigerlei wijze te compenseren. Niet volstaan had mogen worden met de afwachtende houding die de verpleegkundige heeft aangenomen. Aldus heeft de verpleegkundige aan klaagster niet de zorg verleend die zij in de gegeven omstandigheden had moeten betrachten.
5.6 De verpleegkundige heeft in haar verweerschrift nog aangevoerd dat de werkzaamheden bij I niet onder de WKCZ vielen. Voor zover zij hiermee heeft willen betogen dat zij niet in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde heeft gehandeld, wordt dit betoog verworpen, en wel reeds op grond van het feit dat zij juist in deze hoedanigheid voormelde zorg heeft aangeboden aan klaagster.
5.7 De slotsom is dan ook dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Na te melden maatregel wordt passend geacht.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
legt de maatregel van een WAARSCHUWING op.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, I.M. Bonte en E.M. Rozemeijer, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2013.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.