ECLI:NL:TGZRSGR:2013:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-226

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:32
Datum uitspraak: 19-11-2013
Datum publicatie: 19-11-2013
Zaaknummer(s): 2012-226
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de psychiater dat hij een verkeerde diagnose depressie heeft gesteld. Het college heeft geen aanwijzingen dat er die diagnose is gesteld. Het college is voorts van oordeel dat de arts in het eerste contact met de huisarts uit mocht gaan van de veronderstelde toestemming hiervoor van klaagster. Hoewel zij bezwaar had gemaakt tegen een tweede contact van de arts met de huisarts acht het college de handelwijze van de arts in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Tot slot is niet gebleken dat de arts niet ten minste ook professioneel bezorgd was over klaagster en uit dien hoofde aandrong op voortzetting van de behandeling. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 19 november 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, psychiater,

wonende te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 22 november 2012. Het College ontving een aanvullende brief van klaagster op 4 januari 2013. Namens de arts heeft mr. E.P. Haverkate, werkzaam bij de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht, verweer gevoerd tegen de klacht, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Klaagster heeft vervolgens nogmaals schriftelijk gereageerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 24 september 2013. Klaagster is zonder bericht van verhindering niet verschenen. De arts is verschenen en heeft zijn standpunten mondeling toegelicht. Hij werd bijgestaan door mr. Haverkate voornoemd.

2. De feiten

2.1 Klaagster, heeft op verwijzing van de huisarts naar psychogische zorg, na een intake-gesprek op 26 april 2010, van december 2011 tot juni 2012 deelgenomen aan een groepsdynamische groepstherapie. De groep werd geleid door de arts, die tevens BIG-geregistreerd psychotherapeut is, en een psycholoog, die eveneens BIG- geregistreerd psychotherapeut is.

2.2 In de aantekeningen van de arts van het intake-gesprek op 26 april 2010 staat onder het kopje “Somatiek”: “Anamnestisch: hoge bloeddruk, met medicatie redelijk goed nu, verder gezond.”

2.3 Nadat klaagster zich in juni 2012 had afgemeld voor een groepssessie in verband met griep, heeft zij vervolgens niet meer aan de groepssessies deelgenomen. Daarover hebben de partijen per e-mail gecorrespondeerd. De e-mail van 23 juli 2012 van de arts aan klaagster – in reactie op een afzegging - luidt als volgt:

“Wat spijtig. Denk je niet dat zo’n periode van moeheid na een virusinfectie, = wellicht depressie, niet juist reden is naar je therapie te komen?”

De antwoord-mail van 25 juli 2012 van klaagster luidde: “Bloedonderzoek wijst uit dat ik een virus heb, geen depressie. Als ik kan kom ik zeker.”

Op 30 juli 2012 heeft klaagster de arts per e-mail bericht, onder meer: “Helaas ben ik nog steeds ontzettend moe. Het wil nog niet. Ik heb overleg gehad met mijn behandelend arts en ik moet de komende weken rust houden. Ik kan dan ook de komende keren niet aanwezig zijn.”

2.4 Op 14 augustus 2012 heeft de arts contact opgenomen met de huisarts van klaagster. In de gespreksaantekeningen van de arts staat het volgende: “Ik vraag hem om overleg over het te voeren beleid bij vermoeidheid na een virus infectie. Hij weet niets van een virus bij

patiënte en heeft haar niet geadviseerd (langdurig) rust te houden. Welke arts zij bedoeld met de arts waar zij overleg mee heeft weet hij niet. Hij is het met mij eens dat het juist verstandig zou zijn als zij weer naar de groep zou komen. D raadt aan haar te vragen of ze bezwaar heeft tegen overleg met hem. Dat zal ik doen. “

2.5 Een e-mail (datum onbekend) van de arts aan klaagster luidt: “Hoe gaat het ermee? Vind je het goed als ik met je huisarts (…) overleg over het beleid om je weer “op poten” te helpen?” De reactie van klaagster per e-mail van 15 augustus 2012 is: “Nee, daar geef ik geen toestemming voor.”

2.6 Op 7 september 2012 mailde de collega-psychotherapeute aan klaagster met kopie aan de arts: “Ik ben contact met jou aan het zoeken om te horen hoe het met jou gaat en voor overleg over het vervolg. Dit doe ik bij voorkeur niet via email. Bij deze nogmaals mijn verzoek aan jou om mij te mailen wanneer je telefonisch bereikbaar bent. Ik heb namelijk al heel vaak geprobeerd jou te bellen.”

2.7 De e-mail van 18 september 2012 van arts en de collega-psychotherapeute (overgelegd bij repliek) aan klaagster, luidt: “Wanneer het je niet lukt om aan de groepsessies deel te nemen, vrees ik dat zij niets wezelijks voor je kunnen doen en dat groepsleden ook niets hebben aan jou als groepslid” en “Graag zien wij je aanstaande maandag 24 september weer in de groep”.

2.8 En op 19 september 2012 mailden de arts en de collega-psychotherapeute aan klaagster: “(….), maar de gehele groep maakt zich zorgen om je. (…….), het lukt ons niet om contact met je te krijgen, en omdat je geen toestemming geeft met de huisarts te overleggen blijven wij in het duister tasten hoe het met je gaat. (..…)

Graag zien wij je aanstaande maandag 24 september 2012 weer in de groep. Wanneer we niets van je vernemen zullen wij jouw dossier afsluiten en zullen wij, zoals we bij elke afronding van een behandeltraject doen, jouw huisarts daarvan op de hoogte stellen.”(..)

(….) Misschien weten wij een andere therapie of therapeut waar je wel baat bij zou kunnen hebben. (….)”.

2.9 In de e-mail van 19 september 2012 van klaagster aan de collega-psychotherapeute schrijft zij:

“Zoals ik steeds heb aangegeven heb ik een virus een medisch probleem, geen psychisch probleem. Dit betekent dat ik voorlopig niet kan komen. Ook dat heb ik steeds aangegeven. Ik heb voorlopig veel rust nodig. Reden waarom ik vaak niet bereikbaar ben. Het lijkt mij inderdaad een goed idee het dossier te sluiten. Als ik hersteld zal ik op andere manier en ergens anders de draad weer oppakken.”

2.10 De arts heeft op 20 september 2012 opnieuw contact opgenomen met de huisarts. De aantekeningen in het dossier van de arts van dit telefoongesprek luiden als volgt:

“Opnieuw telefonisch contact met huisarts D (hoewel patiënte op 15/8 aangegeven heeft bezwaar tegen overleg met hem te hebben) door C. Ik, E en de groepsleden maken zich zorgen om haar omdat ze zo lang niets laat horen. Ze is toch niet erg ziek thuis? Ik geef de huisarts door dat ze niet meer komt en dat we ons zorgen over haar maken. Ik zeg dat we haar gaan uitschrijven, dat we haar een gesprek los van de groep zullen aanbieden om met haar te kijken wat er wel goed voor haar zou zijn en waar dat dan zou kunnen. En dat hij een min of meer standaard ontslagbrief zal krijgen. Doen: per mail noden voor individueel gesprek en dat we haar uitschrijven. In de groep melden dat we haar gaan uitschrijven.“

2.11 Op 27 september 2012 heeft de arts aan klaagster per e-mail geschreven: “Wij kunnen in onze herinnering, het dossier en de mails van de afgelopen tijd nergens iets vinden over een afspraak dat er geen brief naar de huisarts zou mogen gaan bij het afsluiten van de zorg. Je maakte bezwaar tegen overleggen met de huisarts maar een ontslagbrief hoort bij goed hulpverlenerschap. Er is dan ook een van de afgelopen dagen al een kort briefje naar je huisarts gegaan.” “(…)”

3. De klacht

De klacht houdt in dat de arts zonder klaagster te hebben gezien of haar te hebben gesproken de foutieve diagnose depressie heeft gesteld en zonder haar toestemming contact heeft opgenomen met haar huisarts, onzorgvuldig handelt en zeer onprofessioneel optreedt.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voorzover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling

Foutieve diagnose gesteld.

5.1 Vaststaat dat de arts in de e-mail van 23 juli 2012 heeft geschreven dat de opgetreden vermoeidheid na een virusinfectie wellicht een depressie zou kunnen zijn en hij klaagster heeft gevraagd weer naar therapie te komen. Gelet op de inhoud van deze e-mail en het verband waarin deze is geschreven – zoals hiervoor bij de vaststaande feiten weergegeven - heeft het College geen aanwijzingen dat de arts op deze wijze de diagnose ‘depressie‘ heeft gesteld c.q. heeft willen stellen, maar is veeleer het oordeel dat de arts klaagster een suggestie aan de hand gedaan om te overdenken of er sprake zou kunnen zijn van een depressie. Daarom dient dit klachtonderdeel te worden afgewezen.

De arts heeft zonder klaagsters toestemming contact opgenomen met haar huisarts

5.2 Vaststaat dat klaagster op 15 augustus 2012 na een eerste contact tussen de arts en de huisarts van klaagster per e-mail desgevraagd aan de arts heeft laten weten hem geen toestemming te geven voor overleg met de huisarts van klaagster over het beleid om klaagster weer ‘op poten’ te helpen, zoals de arts haar had gevraagd. Ook staat vast dat de arts de huisarts op 20 september 2012 telefonisch heeft benaderd over het feit dat ‘klaagster niets meer van zich liet horen’.

5.3 Een hulpverlener mag zonder toestemming van de patiënt en zonder wettelijke verplichting geen toegang verlenen tot diens patiëntengegevens aan anderen dan de patiënt, tenzij - onder meer - die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst en de gegevens noodzakelijk zijn voor werkzaamheden die de ontvanger verricht. Die toegang is echter niet geoorloofd als de patiënt daartegen bezwaar heeft gemaakt.

In het algemeen wordt uitgegaan van de veronderstelde toestemming van de patiënt aan de medisch specialist om omtrent diens bevindingen aan de huisarts te rapporteren.

5.4 De huisarts van klaagster was in dit geval niet betrokken bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst tussen klaagster, zij het dat de huisarts gelet op diens verwijzing voor psychologische hulp wel betrokken was bij het behandelingstraject.

De arts mocht bij het eerste contact uitgaan van de veronderstelde toestemming van klaagster. Hoewel klaagster voordat de arts voor de tweede keer contact met de huisarts opnam, desgevraagd daartegen wel bezwaar had gemaakt, acht het College de handelwijze van de arts in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, om de volgende redenen. De arts en zijn collega hadden zorgen over klaagster, mede vanwege haar hoge bloeddruk, en vonden het uit dien hoofde in haar belang om de huisarts, die klaagster voor psychologische hulp had verwezen, te informeren over het feit dat klaagster op eigen initiatief met de therapie was gestopt. Dat is een beperkte en in deze omstandigheden acceptabele vorm van informatie. Dit klachtonderdeel zal dan ook worden afgewezen.

De arts heeft onzorgvuldig gehandeld en is zeer onprofessioneel opgetreden door het belang van de groep en/of zijn eigen belang voorop te stellen.

5.5 Al had de arts uiteraard ook eigen belang bij voortzetting van de behandeling, het is het College niet gebleken dat de arts niet ten minste ook professioneel bezorgd was over klaagster en uit dien hoofde aandrong op voortzetting van de behandeling. De mededelingen van de arts aan klaagster in de diverse e-mails dat ‘de groep zich zorgen maakt over klaagster’ en dat vanwege de langere afwezigheid van klaagster ‘de groepsleden niets hebben aan klaagster als groepslid’ kunnen ook passen bij die bezorgdheid en het is de arts niet te verwijten dat hij ook het groepsbelang benadrukte. Daarom zal ook dit klachtonderdeel worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, prof. dr. J.H. van Bockel, prof. dr. M.W. Hengeveld, dr. J.P. van der Sluijs, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2013.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.