ECLI:NL:TGZRSGR:2013:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-129b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:30
Datum uitspraak: 12-11-2013
Datum publicatie: 12-11-2013
Zaaknummer(s): 2012-129b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het College is met klager van oordeel dat de (waarnemend) huisarts onvoldoende zorgvuldig is geweest in zijn onderzoek naar de oorzaak van de gemelde klachten van benauwdheid en aanzienlijke gewichtstoename in de vijf dagen nadat patiënte was geopereerd. De algehele toestand van patiënte met alle onduidelijkheden ten aanzien van de oorzaken van de door de arts geconstateerde symptomen, had voor de arts reden moeten zijn om patiënte acuut voor verder onderzoek in te sturen naar het ziekenhuis. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 12 november 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 12 juli 2012. Namens de arts heeft mr. Fedder, als jurist verbonden aan VvAA Rechtsbijstand, op de klacht gereageerd waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Voorafgaand aan het inhoudelijk verweer heeft mr. Fedder, de vraag van de ontvankelijkheid van klager opgeworpen. Het College heeft op 8 januari 2013 in raadkamer de ontvankelijkheid van klager beoordeeld en per beschikking van diezelfde datum klager ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Hierna is door partijen opnieuw gerepliceerd en gedupliceerd.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 17 september 2013. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager werd bijgestaan door mr. A.M. Douma, als advocaat verbonden aan SRK rechtsbijstand te Zoetermeer. De arts werd bijgestaan door mr. L. Fedder, als jurist verbonden aan VvAA te Utrecht. Mr. Douma heeft een pleitnotitie overgelegd.

2. De feiten

2.1 Op 3 augustus 2010 heeft de moeder van klager, E, (verder te noemen: patiënte) een operatie ondergaan waarbij de baarmoeder via de buikholte werd verwijderd wegens een verdikt baarmoederslijmvlies met afwijkende cellen. Ook werden preventief beide eierstokken verwijderd. De operatie verliep zonder complicaties.

2.2. Postoperatief was de urineproductie verstoord. De blaas vulde zich niet goed en zelfstandig plassen bleek niet of nauwelijks mogelijk. Patiënte had een opgezette buik en last van benauwdheid.

2.3 Op 9 augustus 2010 is patiënte ontslagen uit het ziekenhuis. Ten tijde van de het ontslag was de mictie bij patiënte nog niet goed op gang gekomen.

2.4. Op 9 augustus 2010 ’s avonds heeft de echtgenoot van patiënte de huisartsenpost telefonisch verzocht om een visite van een huisarts in verband met toenemende benauwdheid van patiënte. De arts heeft patiënte die zelfde avond bezocht.

2.5. De huisarts heeft een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Dit onderzoek bestond uit het meten van de bloeddruk (140/90, het opnemen van de pols (regulair/aequaal) het beluisteren van de longen waarbij beiderzijds crepiteren werd waargenomen en het opmeten van de zuurstofsaturatie (normaal). Er werd verder een laag natriumgehalte geconstateerd.

2.6. Patiënte heeft de arts gemeld dat er sprake was van een aanzienlijke gewichtstoename (10 kg) en heeft ook de opgezette enkels, voeten en buik laten zien. Patiënte gaf daarbij aan dat de omvang van de buik niet was veranderd sinds het ontslag uit het ziekenhuis die ochtend. De arts heeft aan de buik geen verder onderzoek verricht.

2.7. De arts heeft op basis van het door hem verrichte onderzoek geconcludeerd dat er mogelijk sprake was van een decompensatie rechts en dat er sprake was van overvulling. De arts heeft patiënte, ter ontwatering 80 mg Lasix toegediend. De arts heeft patiënte en haar echtgenoot de instructie gegeven om de dokterspost opnieuw te bellen als de urineproductie die avond niet op gang zou komen en/of in het geval de situatie zou verergeren. Vervolgens is de arts vertrokken.

In de nacht van 10 augustus 2010 is klaagster overleden.

3. De klacht

Klager verwijt de huisarts dat hij onvoldoende zorgvuldig is geweest in zijn onderzoek naar de oorzaak van de gemelde klachten van benauwdheid. De arts heeft uitsluitend naar de longen van patiënte geluisterd, terwijl het vermoeden van overvulling aanleiding had moeten zijn voor verder onderzoek naar de oorzaak daarvan. De arts had, vijf dagen na de operatie, ook tenminste de buik van patiënte moeten beoordelen en zonodig patiënte moeten insturen voor verder onderzoek.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ter zitting heeft de arts verklaard dat hij op de avond van 9 augustus 2010 een benauwde patiënte met een sterk opgezette buik zittend aan de eettafel aantrof. Patiënte was goed aanspreekbaar. Zij heeft de arts ingelicht over de aanzienlijke gewichtstoename (10 kg) in de vijf dagen na de operatie, over het in het ziekenhuis vastgestelde verlaagd Natriumgehalte in het bloed en over haar opgezette buik, die in het ziekenhuis werd toegeschreven aan een slecht op gang komende werking van de dikke darm. De opgezette buik was sinds het ontslag uit het ziekenhuis niet wezenlijk veranderd. In het consultverslag van de huisartsenpost staat wel de gewichtstoename van 10 kg vermeld.

5.2 De arts heeft verklaard dat het dat complete ziektebeeld van patiënte bij hem niet levensbedreigend overkwam. Deze inschatting van de arts acht het College onjuist. De arts heeft ter plaatse een hoge dosering van 80 milligram furosemide middels een injectie toegediend en een recept voor furosemide tabletten achter gelaten. Hieruit leidt het College af dat de arts sterk dacht aan een vorm van hartfalen, die een snelle ontwatering noodzakelijk maakte. Maar patiënte was niet bekend met pre-existente cardiale problematiek en daarentegen wel in korte tijd extreem veel zwaarder geworden. Verder lichamelijk onderzoek dan alleen het beluisteren van de longen had vochtophoping in het gehele lichaam aan het licht kunnen brengen. De algehele toestand van patiënte met alle onduidelijkheden ten aanzien van de oorzaken van de door de arts geconstateerde symptomen, had voor de arts reden moeten zijn om patiënte acuut voor verder onderzoek in te sturen naar het ziekenhuis. Hier treft de arts een verwijt.

5.3 Voor de aanwezigheid van de door de arts overwogen rechts-decompensatie heeft het College onvoldoende aanwijzingen kunnen vinden. Maar het toeschrijven van de benauwdheidsklachten aan deze overweging had de arts op het spoor kunnen brengen van een ander beleid, namelijk verwijzen naar het ziekenhuis.

Hoewel het College begrijpt dat de arts, als dienstdoende arts tijdens het bezoek aan patiënte snel en mede moest oordelen op grond van de informatie van patiënte die zij eerder die dag in het ziekenhuis had vernomen, acht het College - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - het geven van de enkele instructie aan patiënte en haar echtgenoot om naar de huisartsenpost te bellen indien de urineproductie niet binnen twee uren op gang zou komen of in geval de situatie verder zou verergeren, onvoldoende.

5.4 Alles overwegende is het College van oordeel dat de arts te kort is geschoten in het verlenen van de noodzakelijke medische zorg aan patiënte. Hiervoor zal de arts maatregel van waarschuwing worden opgelegd.

5.5 Overigens is het voor het College niet te beoordelen of een acuut ingrijpen door de arts, door het insturen van patiënte, het tragisch verloop van de zaak had kunnen voorkomen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

legt de arts de maatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,

mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, lid-jurist, prof. dr. M.E. Vierhout, dr. G.J. Dogterom,

prof. dr. M.W. Hengeveld, leden artsen, bijgestaan door mr. J.P. Hoogland, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2013.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.