ECLI:NL:TGZRSGR:2013:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-209
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2013:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-10-2013 |
Datum publicatie: | 29-10-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012-209 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klagers (patiënt en zijn ouders) verwijten de verpleegkundige dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt over de urinecontrole tijdens een MDO, waardoor klager in een gesloten inrichting is geplaatst. Klagers verwijten de verpleegkundige ook dat hij informatie aan betrokken instanties heeft verspreid zonder vooroverleg met de ouders. Klagers verwijten de verpleegkundige voorts dat hij een te hoge declaratie heeft ingediend en zijn moeder onder druk heeft gezet om een indicatie te verkrijgen. De verpleegkundige heeft volgens klagers niet naar de veiligheid van de patiënt gehandeld en het vertrouwen van de patiënt en zijn ouders beschadigd. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 29 oktober 2013
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
1.A
2. B en
3. C,
wonende te D,
klagers,
tegen:
E , verpleegkundige,
wonende te F,
de persoon over wie wordt geklaagd,
hierna te noemen de verpleegkundige.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 9 november 2012. De verpleegkundige heeft een verweerschrift ingediend en vervolgens is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 3 september 2013. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1 Klagers sub 2 en 3 (hierna respectievelijk: de moeder en de vader) zijn de ouders van klager sub 1, A (hierna: A).
2.2 De moeder is werkzaam als uitvoerend gezinscoach. Zij heeft de verpleegkundige, die werkzaam is als contextueel hulpverlener, leren kennen in het hulpverleningscircuit.
2.3 In het najaar 2008 hebben de ouders hulp gevraagd aan de verpleegkundige in verband met problemen bij de opvoeding van A. De bedoeling van de ouders was dat zij ondersteuning zouden krijgen bij de opvoeding, dat de verpleegkundige vertrouwenspersoon zou zijn voor A en dat de verpleegkundige namens de ouders contact zou hebben met de jeugdinstellingen (onder meer Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming).
2.4 In 2009 is besproken dat de verpleegkundige een financiële vergoeding zou krijgen. Deze zou worden betaald uit het beoogd persoonsgebonden budget voor A omdat de ouders onvoldoende financiële middelen hadden.
2.5 In 2010 heeft de verpleegkundige een urineonderzoek bij A laten uitvoeren. Daaruit kwam een positieve uitslag ten aanzien van het gebruik van cannabis. De verpleegkundige heeft vervolgens in een multidisciplinair overleg (op 15 april 2010) meegedeeld dat de uitslag ten aanzien van cannabisgebruik 50 was. Kort daarna is A in de gesloten inrichting geplaatst. Later is A overgeplaatst naar een instelling in G.
2.6 De verpleegkundige heeft op 5 mei 2010 een factuur verstuurd van € 7.200,- exclusief BTW (96 uren x € 75,-). Op 8 en 16 augustus 2010 heeft de verpleegkundige aanmaningen verstuurd. Tussen de ouders en de verpleegkundige is hierover een geschil ontstaan. De ouders hebben de factuur onbetaald gelaten. De verpleegkundige heeft zijn werkzaamheden vervolgens beëindigd.
3. De klacht
Klagers verwijten de verpleegkundige samengevat weergegeven het volgende:
1) De verpleegkundige heeft tijdens het multidisciplinair overleg op 15 april 2010 onjuiste informatie verstrekt over de urinecontrole, waardoor A in een gesloten inrichting is geplaatst.
2) De verpleegkundige heeft informatie aan de betrokken instanties verspreid zonder vooroverleg met de ouders. Zo heeft de verpleegkundige Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming bericht dat de ouders geen grenzen stelden.
3) Toen bleek dat er onvoldoende budget voor A beschikbaar werd gesteld heeft de verpleegkundige de moeder onder druk gezet om voor zichzelf een psychiatrische indicatie te verkrijgen teneinde in aanmerking te komen voor zorgbudget.
4) De verpleegkundige heeft een buitenproportionele rekening ingediend.
5) De verpleegkundige heeft niet naar de veiligheid van A gehandeld en het vertrouwen van A en de ouders beschadigd.
4. Het standpunt van de verpleegkundige
De verpleegkundige erkent dat hij de uitslag van het urineonderzoek onjuist heeft geïnterpreteerd en daarover een onjuiste mededeling heeft gedaan. Hij bestrijdt echter dat dit heeft geleid tot de gedwongen opname van A.
Wat betreft de informatievoorziening heeft de verpleegkundige ter zitting verklaard dat hij Bureau Jeugdzorg inderdaad heeft verteld dat de ouders moeite hadden met het stellen van grenzen, en dat het beter zou zijn geweest indien hij daaraan had toegevoegd: “mijns inziens”. De verpleegkundige bestrijdt de overige klachtonderdelen. Hij heeft veel tijd aan de begeleiding van A besteed en steeds gehandeld naar de belangen van A en de ouders. Nadat de verpleegkundige op vrijwillige basis reeds veel hulp had verstrekt, is afgesproken dat hij een vergoeding zou ontvangen uit het persoonsgebonden budget voor A. De verpleegkundige heeft het contact beëindigd toen duidelijk was dat de ouders niets gingen betalen. Hij heeft dit ook uitgelegd aan A, en is daartoe afgereisd naar de instelling waar A op dat moment verbleef.
5. De beoordeling
5.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt het College als volgt. De uitslag van het urineonderzoek (Cannabis) was positief, maar gaf geen exacte waarde. De verpleegkundige heeft de aanduiding “Can50” op het laboratoriumformulier onjuist geïnterpreteerd door hieruit af te leiden dat de uitslag 50 was. Vervolgens heeft hij deze onjuiste uitslag gemeld in het multidisciplinair overleg, en daarmee de indruk gewekt dat A (heel) veel Cannabis had gebruikt. Zoals de verpleegkundige ook heeft erkend, heeft hij aldus onzorgvuldig gehandeld. Het klachtonderdeel slaagt in zoverre.
De conclusie van de ouders dat A door deze gang van zaken in een gesloten inrichting is geplaatst, kan echter niet worden getrokken. Uit onder meer de verslagen van Bureau Jeugdzorg blijkt dat er veel problemen rondom A waren. Hij begaf zich, ondanks de begeleiding, steeds weer in het criminele circuit, op zodanige wijze dat niet alleen de verpleegkundige maar ook andere hulpverleners vreesden voor de veiligheid van A. Om die reden werd gesloten opname geïndiceerd geacht.
5.2 Ten aanzien van klachtonderdelen 2 en 5 stelt het College voorop dat de hulpverlening aan klagers op vriendschappelijke basis is begonnen en dat kennelijk daardoor onvoldoende is besproken welke informatie de verpleegkundige aan de betrokken jeugdinstanties zou verstrekken. Hoewel het ontbreken van duidelijke afspraken ook de ouders valt aan te rekenen, is hun verwijt aan de verpleegkundige op dit punt terecht. Gelet op zijn hoedanigheid, lag het met name op de weg van de verpleegkundige om duidelijke afspraken te maken over de inhoud van de communicatie met de betrokken jeugdinstanties. Meer in het bijzonder mocht de verpleegkundige bedoelde instanties niet informeren over zijn eigen visie op de relatie tussen de ouders en A (“zij hebben moeite om grenzen te stellen”) zonder voorafgaande toestemming. Dat die toestemming is gegeven, is het College niet gebleken. Klachtonderdeel 2 slaagt daarom, en ook klachtonderdeel 5, voor zover dit laatste onderdeel betrekking heeft op genoemde wijze van informatieverstrekking.
Afgezien van het voorgaande heeft het College niet kunnen vaststellen dat de verpleegkundige het vertrouwen heeft beschaamd of niet naar de veiligheid van A heeft gehandeld. Voor zover het College op basis van het dossier kan nagaan, heeft de verpleegkundige met goede bedoelingen veel tijd gestoken in de begeleiding van A en de ouders en heeft hij daarbij de belangen van A voor ogen gehad. Het in klachtonderdeel 5 gemaakte verwijt dat de verpleegkundige niet naar de veiligheid van A heeft gehandeld en zijn vertrouwen heeft beschadigd, kan daarom niet slagen.
5.3 Klachtonderdelen 3 en 4 zien op de financiële aspecten van de hulpverlening. Ter zitting is gebleken dat de ouders met de verpleegkundige hebben afgesproken dat zij hem een vergoeding zouden betalen uit het persoonsgebonden budget voor A. Uiteindelijk is slechts voor een beperkt aantal maanden een persoonsgebonden budget toegekend. De ouders hebben dit budget niet aangewend voor de voldoening van (een deel van) de declaratie van de verpleegkundige. Dat de moeder door de verpleegkundige onder druk is gezet om financiering te verkrijgen op basis van een eigen psychiatrie-indicatie, zoals klagers in klachtonderdeel 3 stellen, volgt niet uit de door klagers in dit verband overgelegde stukken, en wordt bestreden door de verpleegkundige. Het College kan dan ook niet vaststellen dat dit verwijt van de ouders terecht is. Klachtonderdeel 3 moet daarom worden verworpen.
5.4 Wat betreft de door de verpleegkundige ingediende declaratie (klachtonderdeel 4) blijkt uit de overgelegde stukken dat de moeder en de verpleegkundige contact over de betaling hebben gehad, en dat bij het versturen van de eerste aanmaning door de verpleegkundige is voorgesteld dat minimaal de gedeclareerde BTW zou worden betaald. De verpleegkundige heeft toen derhalve geen aanspraak meer gemaakt op volledige betaling van zijn declaratie. Ook ter zitting is gebleken dat de verpleegkundige betaling wenste uit het persoonsgebonden budget van A, voor zover dat toereikend was, zoals ook was afgesproken. Gelet hierop, en gelet op de met de ouders gemaakte afspraak dat het te ontvangen persoonsgebonden budget zou worden benut om de declaratie te betalen, hetgeen niet (ook niet deels) is gebeurd, faalt ook dit klachtonderdeel.
5.5 Gelet op hetgeen onder 5.1 en 5.2 is overwogen wordt na te melden maatregel passend en geboden geacht.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:
legt op de maatregel van WAARSCHUWING.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, drs. A.J.M. Koeter, R.P. Veltman en I.M. Bonte, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2013.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.