ECLI:NL:TGZRSGR:2013:17 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-259a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:17
Datum uitspraak: 20-08-2013
Datum publicatie: 20-08-2013
Zaaknummer(s): 2011-259a
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de verpleegkundige dat zij niet de afgesproken wondzorg heeft gegeven, geen aandacht heeft gehad voor de toenemende pijnklachten die klager steeds heeft geuit en de achteruitgaande lichamelijke conditie van klager en geen aantekeningen in het zorgdossier (hierover) heeft gemaakt.

Datum uitspraak: 20 augustus 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, verpleegkundige,

woonachtig te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen: verweerster.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift, met bijlagen, gericht tegen de verpleegkundigen van E is ontvangen op 27 december 2011. In haar brief, door het College ontvangen op van 15 maart 2012, heeft E de namen opgegeven van de bij de aan klager verleende thuiszorg betrokken verpleegkundigen.

Namens verweerster heeft mr. I.P.C. Sindram, advocaat te Malden, op 2 juli 2012 verweer gevoerd. Daarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Op 2 januari 2013 heeft het College van mr. Sindram de aan het verweerschrift ontbrekende bijlage 3 ontvangen. Op 24 januari 2013 heeft het College nog een brief van klager ontvangen. Op 20 maart 2013 heeft een verhoor plaatsgevonden in het kader van het vooronderzoek. Daarbij zijn klager en zijn echtgenote verschenen, alsmede de heer F, oom van klager, die voor klager optrad als woordvoerder. Verweerster is bij dat verhoor niet verschenen. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 25 juni 2013. Verweerster is niet verschenen en werd vertegenwoordigd door mr. Sindram. Klager is verschenen en werd vergezeld door zijn echtgenote en de hiervoor genoemde heer F en werd bijgestaan door mr. M. Dammingh, advocaat te Amsterdam. Door en namens de partijen zijn hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klager, is op vrijdag 22 september 2006 ontslagen uit het G te H, waar hij op 16 september 2006 was geopereerd (appendectomie na een geperforeerde appendicitis).

2.2 Na telefonisch contact op vrijdagmiddag 22 september 2006 tussen de liaison verpleegkundige van het ziekenhuis en een medewerkster van E, voor welke organisatie verweerster werkzaam was, werd afgesproken dat E verpleegkundige thuiszorg aan klager zou verlenen. Het ging om de verzorging van de operatiewond.

2.3 De overeenkomst tussen klager en E is vastgelegd in de Zorgafspraak, onderdeel van het Zorgdossier. De Zorgafspraak vermeldt onder meer dat 3,9 uur per week verpleegkundige zorg zal worden verleend. Het Zorgdossier bevat verder onder meer twee zorgplannen: Zorgplan 1 van 28 september 2006 en Zorgplan 2 van 29 september 2006. Boven beide zorgplannen staat dat klager niet in staat is om de wond te verzorgen ten gevolge van tekort aan kennis en vaardigheid. Onder Acties staat in Zorgplan 1: “1 x dgs wond uitdouchen; aquacel in wond; eilandpleister”. In Zorgplan 2 staat onder Acties: “op ma-woe-vrijdag wond uitdouchen; aquacel in wond; eilandpleister”.

2.5 Vervolgens zijn verschillende medewerkers van E voor het verlenen van zorg bij klager thuis geweest. Op zaterdag 30 september 2006 is er – conform Zorgplan 2 – geen zorg verleend.

2.6 Op zondag 1 oktober 2006 heeft klager, na twee vergeefse telefonische verzoeken - één van hem zelf en één van zijn oom - aan E of er iemand kon komen omdat zijn wond vies was en stonk, het “telefoonnummer voor in acute situaties” gebeld. Op die dag heeft verweerster, die dienst had bij “acute zorg” van E, klager thuis bezocht. Er is van die dag geen aantekening gemaakt in de Rapportage in het Zorgdossier. Wel is een melding gemaakt in het Thuiszorg Informatie Systeem (TIS), waarvan een afdruk hierboven bij het verloop van de procedure is aangeduid als “bijlage 3”. In het TIS staat bij 1 oktober 2006: “Bij aankomst had meneer zelf al zijn wond verzorgd. Meneer vertelde dat het verband sinds gisteren al doorlekte. Attentie: Meneer wil daarom graag dagelijks wondverzorging!”

2.7 De medewerkster die klager op maandag 2 oktober 2006 bezocht, noteerde:

“Wond had erg gelekt van ’t weekend

Per vandaag weer dagelijks”.

2.8 Op dinsdag 3 oktober 2006 had klager een afspraak in het ziekenhuis voor controle. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat er sprake was van een groot abces. De wond is die dag in het ziekenhuis open gemaakt, gedraineerd en gespoeld, waarna klager negen dagen in het ziekenhuis opgenomen is gebleven. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis heeft klager een andere thuiszorgorganisatie ingeschakeld.

2.9 Het Zorgdossier van E is bij klager thuis achtergebleven.

2.10 Klager heeft E aansprakelijk gesteld voor schade wegens onzorgvuldige wondbehandeling. Er is een onderzoek ingesteld door “I”. Klager heeft het Zorgdossier ter beschikking van het I gesteld, toen hij vernam dat E er niet over beschikte.

3. De klacht

De klacht houdt - samengevat - in dat verweerster niet de noodzakelijke en afgesproken zorg aan klager heeft verleend. De wond van klager is niet vakkundig verzorgd. Bij controle in het ziekenhuis bleek de wond te snel te zijn gesloten met daarbij een groot abces waarop direct weer opname in het ziekenhuis noodzakelijk was met nogmaals een operatie. Voorts waren er geen of te weinig zorgmiddelen aanwezig.

4. Het standpunt van verweerster

Het verweer strekt tot afwijzing van de klacht. Zo nodig wordt op het verweer hieronder bij de beoordeling ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Volgens het Zorgdossier bestond de verpleegkundige zorg uit: “[…] wond uitdouchen, aquacel in wond en eilandpleister”, aanvankelijk één maal daags (Zorgplan 1) en ingaande 29 september 2006 op maandag, woensdag en vrijdag (Zorgplan 2).

5.2 Klager heeft gesteld dat hij zich zelf douchte en de wond afdekte voordat er een verpleegkundige van E kwam en dat die dan volstond met - volgens hem ten onrechte - vast te stellen dat klager de wond zelf al had verzorgd. Volgens hem ging dit ook zo toen verweerster na zijn oproep voor “acute zorg” bij hem kwam op zondag 1 oktober 2006, terwijl hij naar hij stelt al dagenlang last had van pijn en doorlekken van een vieze, stinkende wond. Verweerster heeft slechts de pleister gezien die klager had geplakt, aldus de stelling namens klager bij het mondelinge verhoor op 20 maart 2013. In zijn op 24 januari 2013, na de dupliek, door het College van klager ontvangen brief stond echter dat verweerster de afdekking van de wond heeft gehaald en een pleister heeft geplakt zonder verdere zorg te verlenen of een maatregel te treffen. Klager verwijst in dit verband naar de door verweerster in het kader van het “I”-onderzoek afgelegde verklaring van 13 mei 2009, waarin verweerster had gesteld: “Vanuit het zorgdossier was er sprake dat er wondverzorging nodig was. De cliënt had zelf echter de wond al uitgespoeld en verzorgd en er was geen sprake van doorlekken op het moment van zorgverlening. Vanuit observatie en inspectie zag het er op dat moment goed uit en geen noodzaak om nogmaals de wond te verzorgen.” De verklaring van 22 april 2012 van verweerster, bijlage bij haar verweerschrift, luidt op dit punt als volgt: “Vanuit die melding was er sprake van dat er wondverzorging nodig was. Bij aankomst bleek echter dat de cliënt zelf de wond al had uitgespoeld en afgeplakt. Vanuit mijn observatie en inspectie was er op dat moment geen sprake van doorlekken of anderszins, dus was er voor mij geen noodzaak om de wond opnieuw te verzorgen, noch om andere acties te ondernemen.”

Het College constateert dat uit de verklaringen van verweerster en haar aantekening in het TIS, ook tezamen genomen, niet duidelijk wordt of zij de wond ook zonder afdekking heeft gezien, terwijl het standpunt van klager op dit punt niet geheel consistent is, nu zijn brief van 24 januari 2013 afwijkt van de verklaring tijdens het mondelinge verhoor op 20 maart 2013. Daarom kan het College niet vaststellen dat verweerster de wond niet onafgedekt heeft gezien. Wel staat gelet op de stellingen van de partijen vast dat verweerster de wond niet heeft gespoeld en geen aquacel in de wond heeft aangebracht. Zij heeft volstaan met vast te stellen dat de wond op dat moment niet doorlekte. Als verweerster de wond wel onafgedekt heeft gezien, staat in de aantekening in het TIS onvoldoende duidelijk wat zij toen precies heeft waargenomen.

5.3 Voor de beoordeling van de gegrondheid klacht is van belang dat er gezien de aard van de ondergane operatie een duidelijk gevaar voor infectie was en dat het spoelen van een operatiewond zoals die van klager een aan verpleegkundigen voorbehouden handeling is. Verweerster heeft in haar verweerschrift ook zelf benadrukt dat het gaat om een voorbehouden handeling waarvoor strenge eisen gelden, zulks onder verwijzing naar een beleidsdocument en een werkinstructie.

5.4 Gelet op het reële infectiegevaar, de afspraken omtrent en de aard van de te verlenen zorg, die vastliggen in het Zorgdossier, enerzijds en op de grote bezorgdheid die er kennelijk was bij klager, zodanig dat hij – met behulp van familie – op zondag een beroep deed op de “acute zorg” anderzijds, had verweerster op die dag de wond zelf moeten spoelen en voorzien van aquacel. Hieraan doet niet af dat de wondverzorging niet op het reguliere programma voor die dag stond, maar pas weer voor de volgende dag was gepland.

Door dit in de gegeven hiervoor omschreven omstandigheden niet te doen heeft verweerster in strijd gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Daarnaast volgt uit de aantekening in het TIS te weinig concreet wat verweerster bij de inspectie van de wond heeft waargenomen, ervan uitgaande dat zij de wond toen onafgedekt heeft gezien. Heeft zij de wond toen slechts afgedekt gezien, dan zou dat in strijd zijn met de zorg die zij jegens klager behoorde te betrachten. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

5.5 Dat er onvoldoende zorgmiddelen ter plaatse aanwezig waren is niet komen vast te staan. Volgens verweerster waren voor de eerste dagen zorgmiddelen meegegeven door het ziekenhuis en moet de patiënt vervolgens via de huisarts zelf zorgen voor materiaal voor de periode daarna. Dit onderdeel van de klacht is niet gegrond om de door verweerster genoemde reden en omdat ook in de Rapportage in het Zorgdossier bij 24 september 2006 staat dat klager bij zijn huisarts verbandspullen zou bestellen. Als het niet om verbandspullen maar om andere zaken zou gaan, zoals klager stelt, is onvoldoende duidelijk geworden welke noodzakelijke middelen er ontbraken. Klager spreekt van een katheter en spoelmiddelen, maar uit de zorgplannen, gebaseerd op de werkinstructie van het ziekenhuis, blijkt niet dat deze middelen nodig waren.

5.5 De conclusie is dat de klacht deels gegrond is. Het College acht gelet op alle omstandigheden de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Het College doet geen uitspraak over een causaal verband tussen de wijze van verlening van de zorg en het ontstane abces. Het College kan dat verband zonder verder onderzoek niet vaststellen en het mogelijk bestaan ervan zou niet leiden tot een andere beoordeling van deze tuchtklacht.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

verklaart de klacht gegrond;

legt op de maatregel van: waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, lid-jurist, drs. A.J.M. Koeter, M.J. van Bergeijk en R.P. Veltman, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2013.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.