ECLI:NL:TGZRSGR:2013:15 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-005

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:15
Datum uitspraak: 06-08-2013
Datum publicatie: 06-08-2013
Zaaknummer(s): 2013-005
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat hij onzorgvuldig is geweest bij het onderzoeken van zijn moeder en het medicatiebeleid, waardoor de moeder uiteindelijk is overleden. Ook verwijt klager de arts dat hij geen visite heeft afgelegd toen daarom was gevraagd en dat hij na het overlijden niets meer van zich heeft laten horen. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 6 augustus 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 8 januari 2013. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Op 5 april 2013 is het zorgdossier van de zorginstelling binnengekomen en op 22 april 2013 een brief van klager. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 11 juni 2013. Klager was afwezig met bericht. De arts is verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

2. De feiten

2.1

Klagers moeder, mevrouw E, hierna te noemen patiënte, verbleef eind 2012 in WoonZorgCentrum F te G. De arts was haar huisarts.

2.2

In de periode waarop de klacht betrekking heeft, tussen 13 november en 29 december 2012, heeft de arts patiënte voor diverse gezondheidsklachten behandeld. Aanvankelijk is sprake geweest van een urine-infectie met enterococcus faecalis waarvoor de arts op 16 november 2012 een kuur met Furadantine heeft voorgeschreven. Patiënte is op 20 november 2012 met deze kuur gestart. Vanwege het aanhouden van de klachten heeft de arts op 10 december 2012 het antibioticum Augmentin voorgeschreven. Patiënte gebruikte tevens een diureticum, Furosemide.

2.3

Op 17 december 2012 heeft de arts patiënte bezocht omdat zij benauwd was. Hij heeft toen een bronchitisachtig beeld geconstateerd waarvoor hij de tiendaagse kuur met Augmentin die nog gaande was, afdoende heeft geacht. Op 18 december 2012 heeft de arts patiënte weer bezocht. Zij bleek toen minder benauwd te zijn, maar wel last te hebben van diarree. De arts heeft het antibioticum toen omgezet naar Trimethoprim, een middel dat minder de bijwerking van diarree heeft.

2.4

Op vrijdag 21 december 2012 is de arts in zijn praktijk aangesproken door een dochter van patiënte, omdat hij de vorige dag in weerwil van zijn voornemen geen visite had afgelegd. De arts heeft toen het dossier van patiënte geraadpleegd en na afloop van zijn spreekuur een bezoek gebracht aan patiënte. Patiënte bleek gevallen te zijn en enkele kneuzingen te hebben. Er was nog steeds sprake van diarree. Omdat de antibioticakuur met Trimethoprim nog niet was voltooid, heeft de arts het beleid niet gewijzigd. Hij heeft geen contact gehad met de verpleging.

2.5

Op 26 december 2012 (tweede kerstdag) heeft de zorginstelling de huisartsenpost gebeld vanwege rectaal bloedverlies bij patiënte. De dag daarop is de arts bij patiënte geweest. Klager was hierbij aanwezig. De arts heeft na onderzoek geen tekenen van uitdroging vastgesteld. Hij heeft het gebruik van diuretica voortgezet vanwege het risico op hartfalen. De arts heeft tevens met patiënte en klager gesproken over het mogelijke nut van probiotica bij diarree. Hij heeft klager geadviseerd een dergelijk middel te gaan halen. Ook tijdens de visite van 27 december 2012 heeft de arts geen contact gehad met de verpleging.

2.6

Op zaterdag 29 december 2012 is de arts op vakantie gegaan. In het zorgdossier is aangetekend dat een arts van de huisartsenpost die dag dreigende uitdroging bij patiënte heeft geconstateerd bij een verminderde intake. Patiënte is dat weekend verder achteruitgegaan. Zij is kort daarop overleden.

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat hij grove fouten heeft gemaakt en nalatig is geweest bij het onderzoeken van zijn moeder en bij het voorschrijven van medicijnen, waardoor zij uiteindelijk is overleden. Ook verwijt klager de arts dat hij niet is langs gekomen toen daarom werd gevraagd en dat hij na het overlijden niets meer van zich heeft laten horen.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1

Op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht is komen vast te staan, dat de arts patiënte in de periode tussen 13 november en 29 december 2012 regelmatig heeft bezocht en haar tijdens die visites ook naar behoren heeft onderzocht. De arts heeft weliswaar verzuimd om op 20 december 2012 een visite af te leggen, maar toen hij daar de volgende dag op werd aangesproken is hij meteen na zijn spreekuur naar patiënte gegaan. Over het antibioticabeleid van de arts overweegt het college als volgt. Dat beleid is weliswaar niet helemaal duidelijk geweest, maar dat gegeven biedt onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de arts in deze anders had moeten handelen. Verder kan het verwijt van klager dat de arts te laat zou zijn geweest met het adviseren van probiotica geen doel treffen, nu het toedienen van dat middel geen evidence based behandeling is bij diarree. Ook de keuze van de arts om ondanks het gevaar van uitdroging het toedienen van diuretica voort te zetten kan het college billijken. Er was immers tevens een risico op decompenseren vanwege vocht in de longen. Patiënte was bovendien, zo was de arts gebleken tijdens zijn bezoeken, goed in staat om zelf te drinken. Naar het oordeel van het college heeft de arts zijn afweging over het voortzetten van diuretica naar behoren met klager besproken en het beleid aan hem uitgelegd. Samengevat is de conclusie dat de arts bij de behandeling van patiënte niet tekort is geschoten. Verder bestaat, gelet op de gemotiveerde betwisting door de arts op dat punt, te weinig grond om aan te nemen dat hem is te verwijten dat hij na het overlijden van patiënte, en vóór de indiening van de klacht, niets van zich heeft laten horen.

De klacht is derhalve in alle onderdelen ongegrond.

5.2

Het college wijdt ten overvloede nog een overweging aan de organisatie van de zorg. Het systeem in het woonzorgcentrum was ten tijde van de klacht zo, dat de arts zich bij een visite meldde via een druk op de knop, waarna een verpleegkundige werd geacht bij patiënte te komen. Het is komen vast te staan dat dit systeem niet bij elke visite aan patiënte tot contact en overleg heeft geleid tussen de arts en de verpleging in het woonzorgcentrum. De arts heeft te kennen gegeven in gesprek te willen met het centrum om tot betere afspraken te komen. Zolang het systeem niet verbeterd is zou de arts er goed aan doen op een andere manier te bereiken dat een verpleegkundige bij de visite aanwezig is, bijvoorbeeld door zijn bezoek reeds eerder (onderweg) telefonisch aan te kondigen. Een laatste ambtshalve opmerking betreft de aantekeningen die de arts heeft gemaakt op het afsprakenblad van het centrum. Deze zijn aan de summiere kant geweest.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist, M Bakker, H.C. Baak en dr. mr. P.H.M.T Olde Kater, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2013.

Is buiten staat om de eindbeslissing

te ondertekenen.

Voorzitter Secretaris

Ondertekening door lid van het College

op grond van artikel 17 lid 2 Tuchtrechtbesluit BIG.

H.C. Baak

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.