ECLI:NL:TGZRSGR:2013:14 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-220b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:14
Datum uitspraak: 06-08-2013
Datum publicatie: 06-08-2013
Zaaknummer(s): 2012-220b
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat deze niet overeenkomstig de destijds toepasselijke Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling een AMK-melding heeft gedaan. Zij heeft onder meer niet eerst een advies gevraagd aan het AMK en klager niet voorafgaand aan de melding bij de zaak betrokken. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 6 augustus 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

wonende te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 19 november 2012. Namens de arts heeft mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht, op de klacht gereageerd, waarna klager schriftelijk heeft gereageerd (brieven van 14 en 22 februari 2013). Vervolgens hebben partijen gerepliceerd (klager opnieuw onder toezending van een brief, van 12 maart 2013) en gedupliceerd. Ook nu heeft klager nog brieven (van 10 en 25 april 2013) gezonden. Klager heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord, en wel op 16 mei 2013. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt, waaraan door klager overgelegde stukken (uit de medische dossiers) zijn gehecht. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 11 juni 2013. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht, klager aan de hand van een pleitnotitie die is overgelegd. De arts werd bijgestaan door mr. Berkhoff-Muntinga voornoemd.

2. De feiten

Een collega van de arts heeft op 1 december 2011 met klagers ex-echtgenote, met wie klager drie kinderen heeft, gesproken over een gesprek dat klagers dochter D, had gehad bij bureau HALT. Naar aanleiding daarvan heeft de collega van de arts D de volgende dag uitgenodigd op de praktijk. Op 2 december 2011 heeft de collega van de arts met D gesproken over de melding van D op 30 november 2011 bij bureau HALT en over een verslag van de medewerker van bureau HALT met betrekking tot de melding. De collega van de arts heeft na overleg met de arts vervolgens een melding gedaan bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK).

3. De klacht

Klager verwijt de arts in de kern dat zij niet heeft gehandeld conform de toentertijd geldende Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. De arts had op basis van de informatie van klagers dochter geen melding mogen doen. Daarbij heeft de arts ten onrechte zorgen geuit ten aanzien van alle drie de kinderen van klager. De arts heeft nagelaten eerst advies te vragen bij het AMK. Alvorens eventueel tot melding over te gaan heeft de arts geen overleg met een collega of derde-arts gevoerd en nagelaten een opvolgend gesprek te voeren met klager, zijn ex-echtgenote of hun dochter en de andere twee kinderen. De melding heeft voor klager en zijn gezin ingrijpende gevolgen gehad.

4. Het standpunt van de arts

De collega van de arts heeft op 2 december 2011 een gesprek gehad met D over een verslag van bureau HALT waaruit bleek dat zij zich onprettig bij en seksueel geïntimideerd door klager voelde. Er stond beschreven dat klager haar door het doucheraam bekeek en een keer aan haar borsten had gezeten. Tijdens het gesprek op 2 december 2011 bevestigde D de inhoud van het verslag. Zij was stellig in haar verhaal en vertelde dat dit al enige tijd speelde. Zij gaf aan klager niet meer te willen zien. De collega heeft haar voornemen om een melding te doen bij het AMK met D besproken en vervolgens aan de arts voorgelegd. Bij dit voornemen zijn de risicofactoren binnen het gezin betrokken, zoals een moeizame echtscheiding, persoonlijk problemen van de ouders en het feit dat D vanaf 2007 met jeugdhulpverlening in aanraking was geweest.

In overleg met haar collega werd besloten om met betrekking tot D een melding te doen bij het AMK, waar de collega diezelfde dag uitvoering aan heeft gegeven. Er was naar aanleiding van het gesprek met D geen enkele aanleiding om ook de twee andere kinderen bij de melding te betrekken. De collega was goed bekend met de destijds van toepassing zijnde Meldcode 2008 en heeft gemeld in overeenstemming met deze Meldcode. Deze Meldcode hanteert als norm dat artsen bij een vermoeden van kindermishandeling in beginsel verplicht zijn hiervan melding te doen.

5. De beoordeling

5.1. Klagers verwijten hebben betrekking op de melding op 2 december 2011 bij het AMK inzake een vermoeden van kindermishandeling van klagers dochter D naar aanleiding van haar mededelingen tijdens het gesprek dat op diezelfde dag had plaatsgevonden alsmede een verslag van haar eerdere melding bij bureau HALT.

5.2. Het staat vast dat niet de arts, maar haar collega deze melding heeft gedaan. De verwijten van klager kunnen de arts dan ook reeds om deze reden niet raken. Voor toewijzing van de klacht is onvoldoende dat de arts de (voorgenomen) melding van haar collega heeft gesteund.

5.3. Voor het overige heeft het College geen aanwijzingen dat de arts tekort is geschoten in de zorg.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist, M. Bakker, H.C. Baak, dr. mr. P.H.M.T. Olde Kalter, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2013.

Is buiten staat om de eindbeslissing

te ondertekenen.

Voorzitter Secretaris

Ondertekening door lid van het College

op grond van artikel 17 lid 2 Tuchtrechtbesluit BIG.

H.C. Baak

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.