ECLI:NL:TGZRSGR:2013:13 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-220a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:13
Datum uitspraak: 06-08-2013
Datum publicatie: 06-08-2013
Zaaknummer(s): 2012-220a
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat deze niet overeenkomstig de destijds toepasselijke Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling een AMK-melding heeft gedaan. Zij heeft onder meer niet eerst een advies gevraagd aan het AMK en klager niet voorafgaand aan de melding bij de zaak betrokken. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 6 augustus 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

wonende te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 19 november 2012. Namens de arts heeft mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht, op de klacht gereageerd, waarna klager schriftelijk heeft gereageerd (brieven van 14 en 22 februari 2013). Vervolgens hebben partijen gerepliceerd (klager opnieuw onder toezending van een brief, van 12 maart 2013) en gedupliceerd. Ook nu heeft klager nog brieven (van 10 en 25 april 2013) gezonden. Klager heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord, en wel op 16 mei 2013. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt, waaraan door klager overgelegde stukken (uit de medische dossiers) zijn gehecht. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 11 juni 2013. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht, klager aan de hand van een pleitnotitie die is overgelegd. De arts werd bijgestaan door mr. Berkhoff-Muntinga voornoemd.

2. De feiten

De arts heeft op 1 december 2011 met klagers ex-echtgenote, met wie klager drie kinderen heeft, gesproken over een gesprek dat klagers dochter D, had gehad bij bureau HALT. Naar aanleiding daarvan heeft de arts D de volgende dag uitgenodigd op de praktijk. Op 2 december 2011 heeft de arts met D gesproken over de melding van D op 30 november 2011 bij bureau HALT en over een verslag van de medewerker van bureau HALT met betrekking tot de melding. De arts heeft na overleg met haar collega huisarts vervolgens een melding gedaan bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK).

3. De klacht

Klager verwijt de arts in de kern dat zij niet heeft gehandeld conform de toentertijd geldende Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. De arts had op basis van de informatie van klagers dochter geen melding mogen doen. Daarbij heeft de arts ten onrechte zorgen geuit ten aanzien van alle drie de kinderen van klager. De arts heeft nagelaten eerst advies te vragen bij het AMK. Alvorens eventueel tot melding over te gaan heeft de arts geen overleg met een collega of derde-arts gevoerd en nagelaten een opvolgend gesprek te voeren met klager, zijn ex-echtgenote of hun dochter en de andere twee kinderen. De melding heeft voor klager en zijn gezin ingrijpende gevolgen gehad.

4. Het standpunt van de arts

Uit het verslag van bureau HALT van het gesprek met D bleek dat zij zich onprettig bij en seksueel geïntimideerd door klager voelde. Er stond beschreven dat klager haar door het doucheraam bekeek en een keer aan haar borsten had gezeten. Tijdens het gesprek op 2 december 2011 bevestigde D de inhoud van het verslag. Zij was stellig in haar verhaal en vertelde dat dit al enige tijd speelde. Zij gaf aan klager niet meer te willen zien. De arts heeft haar voornemen om een melding te doen bij het AMK met D besproken en vervolgens aan haar collega in dezelfde praktijk voorgelegd. Bij dit voornemen betrok de arts ook de risicofactoren binnen het gezin, zoals een moeizame echtscheiding, persoonlijk problemen van de ouders en het feit dat D vanaf 2007 met jeugdhulpverlening in aanraking was geweest.

In overleg met haar collega heeft de arts besloten om met betrekking tot D een melding te doen bij het AMK, waar de arts diezelfde dag uitvoering aan heeft gegeven. Er was naar aanleiding van het gesprek met D geen enkele aanleiding om ook de twee andere kinderen bij de melding te betrekken. De arts was goed bekend met de destijds van toepassing zijnde Meldcode 2008 en heeft gemeld in overeenstemming met deze Meldcode. Deze Meldcode hanteert als norm dat artsen bij een vermoeden van kindermishandeling in beginsel verplicht zijn hiervan melding te doen.

5. De beoordeling

5.1. Het staat vast dat de arts op 2 december 2011 melding heeft gedaan bij het AMK inzake een vermoeden van kindermishandeling van klagers dochter D naar aanleiding van haar mededelingen tijdens het gesprek dat op diezelfde dag had plaatsgevonden alsmede een verslag van haar eerdere melding bij bureau HALT.

5.2. Klager stelt dat de arts ten onrechte, want zonder voldoende onderzoek en zonder advies van het AMK of overleg met beide ouders en de betreffende kinderen, tot de melding is overgegaan. Op zichzelf is mogelijk dat een enkele melding van een kind al dan niet na een gesprek met bureau HALT onder bepaalde omstandigheden voldoende aanleiding kan geven voor een acute melding bij AMK. De arts stelt dat de melding overeenkwam met de destijds toepasselijke meldcode AMK (2008).

5.3. Uit artikel 4 van de genoemde meldcode en de toelichting daarop volgt letterlijk dat de arts in ieder geval advies vraagt aan het AMK en eventueel aan een deskundig collega over zijn of haar vermoedens en bevindingen. Doel van dit advies - op basis van een anonieme presentatie van de casus - is om te komen tot een antwoord op de vragen of er sprake kan zijn van kindermishandeling, welke acties de arts kan ondernemen om meer duidelijkheid te krijgen, op welke manier het vermoeden met de ouders kan worden besproken, welke hulpverlening kan worden ingezet om het risico af te wenden, op welke manier de taken en verantwoordelijkheden kunnen worden verdeeld en of een melding aangewezen is.

5.4. De arts heeft gesteld dat zij geen alternatief zag voor de melding bij het AMK, direct na het gesprek met D. De arts heeft evenwel geen feiten genoemd waarom zij niet een advies heeft gevraagd bij het AMK, alvorens tot melding over te gaan. Dat er concrete aanwijzingen waren die in verband met de veiligheid van D voor een acute melding noodzaak gaven, is het College niet gebleken. Indien na het vragen van advies naar verwachting alsnog tot een melding zou zijn overgegaan maakt dit het voorgaande niet anders. Het College gaat er vanuit dat er geen acute noodzaak voor melding was.

5.5. Hiervoor is het volgende redengevend. Of de ernst van de situatie volgens de aantekeningen van het gesprek op 2 december 2011, het verslag van bureau HALT althans de onderbouwing en de overwegingen op de dag voor de melding aan het AMK bijeen genomen voldoende reden waren om tot acute melding over te gaan is niet te beoordelen voor het College. Het medisch dossier en de betreffende melding heeft de arts niet overgelegd vanwege het ontbreken van toestemming van klagers dochter in dat verband. De arts heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat het medisch dossier aanvullende argumenten voor de acute melding bevat.

5.6. Volgens klager had de melding ten onrechte betrekking op de andere twee kinderen van klager. De arts heeft gesteld dat de melding alleen betrekking had op D. Nu partijen elkaar op dit onderdeel tegenspreken en de betreffende melding niet is overgelegd, kan het College niet vaststellen dat de arts in dit verband een verwijt te maken valt. In zoverre is de klacht ongegrond.

5.7. De arts heeft toegelicht dat vóór de melding reeds was afgesproken dat ieder contact met klager via zijn eigen huisarts zou verlopen. De arts heeft aangegeven van plan te zijn geweest ook klager nog via deze weg te informeren, maar was daartoe op de dag van de melding nog niet op eigen initiatief overgegaan. Uit de Meldcode volgt dat openheid naar de ouders het uitgangspunt is, tenzij dit uit vrees voor de veiligheid of gezondheid van het kind, andere kinderen of de arts niet mogelijk is. Dat hiervan sprake was heeft de arts niet gesteld en is, zoals overwogen, niet gebleken. De arts had er dan ook in zoverre beter aan gedaan om ook klager, al dan niet via zijn huisarts, direct bij de melding te betrekken.

5.8. Gezien het vorenstaande is het College van oordeel dat de arts stappen van de destijds toepasselijke Meldcode heeft overgeslagen door niet eerst advies te vragen aan het AMK en klager niet eerder bij de melding te betrekken. Er was geen gegronde reden om dit achterwege te laten. De in dit verband ontwikkelde klachtonderdelen acht het College dan ook gegrond. Daarmee heeft de arts verwijtbaar gehandeld op grond waarvan na te melden maatregel zal worden opgelegd. Voor het overige heeft het College geen aanwijzingen dat de arts tekort is geschoten in de zorg.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Legt de maatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist, M. Bakker, H.C. Baak, dr. Mr. P.H.M.T. Olde Kalter, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2013.

Is buiten staat om de eindbeslissing

te ondertekenen.

Voorzitter Secretaris

Ondertekening door lid van het College

op grond van artikel 17 lid 2 Tuchtrechtbesluit BIG.

H.C. Baak

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.