ECLI:NL:TGZRSGR:2013:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-004
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2013:12 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-07-2013 |
Datum publicatie: | 23-07-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012-004 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de tandarts dat zij ter zake van de aanvraag voor bijzondere vergoeding van tandheelkundige behandelingen in eerste instantie geen objectief en onafhankelijk advies heeft verstrekt met als gevolg een afwijzing van de aanvraag door de verzekeringsmaatschappij. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 23 juli 2013
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C , tandarts
wonende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de tandarts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift, namens klager opgesteld door zijn vader de heer E te B die als zodanig door klager is gemachtigd, is ontvangen op 9 januari 2012. Namens de tandarts heeft mr. J.M. Louer-Verhoof, werkzaam bij F te D, verweer gevoerd tegen de klacht, waarna partijen hebben gerepliceerd, respectievelijk gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Zij hebben ingestemd met de behandeling door dit College.
De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 28 mei 2013. Namens klager is de heer E verschenen. Hij heeft het standpunt van klager mondeling toegelicht. De tandarts is niet verschenen, maar heeft haar standpunt via een telefonische verbinding ter zitting toegelicht.
2. De feiten
2.1 Klager kampt met een afwijkende ontwikkeling van zijn gebit. Hij is bij zorgverzekeraar F verzekerd. De tandarts is bij F werkzaam als adviserend tandarts. Eén van de taken van een adviserend tandarts bij F is te beoordelen of een aangevraagde behandeling krachtens de Zorgverzekeringswet of een aanvullende verzekering voor vergoeding in aanmerking komt. Het uitgangspunt daarbij is dat een verzekerde van F recht heeft op mondzorg wanneer de zorg noodzakelijk is, omdat
a. sprake is van een ernstige ontwikkelingsstoornis, groeistoornis of verworven afwijking van het tand-kaak-mondstelsel; of
b. sprake is van een niet-tandheelkundige lichamelijke of geestelijke aandoening; of
c. de patiënt een medische behandeling krijgt die zonder tandheelkundige zorg aantoonbaar onvoldoende resultaat heeft,
én het gebit zonder mondzorg de normale functie niet kan houden of krijgen, die het
zonder de aandoening zou hebben gehad (artikel 34 van de polisvoorwaarden).
2.2 Op 25 november 2010 heeft de behandelend tandarts van klager bij F een aanvraag
ingediend voor het plaatsen van vier kronen in de bovenkaak. De aanvraag was voorzien
van foto’s en een begroting. Op de aanvraag staat het volgende vermeld: “Naar aanleiding van het telefonisch gesprek tussen de ouders van G (…) en u zelf,
stuur ik u een aanvraag voor vier kronen in BK front. Als u de bijgevoegde foto’s
bekijkt, dan ziet u dat er een enorme diastema te zien is. Dit komt door de microdentie.
Hierdoor is de patiënt erg negatief beïnvloed in zijn werk en sociale contacten en
is heel onzeker bij zijn dagelijkse activiteiten. De patiënt heeft 10-12-2010 een
afspraak bij ons, wilt u zo vriendelijk zijn ons voor deze datum te berichten.”
2.3 De tandarts heeft op 1 december 2010 F geadviseerd de aanvraag af te wijzen; er was naar haar mening geen indicatie voor bijzondere tandheelkundige hulp. De afwijzende beslissing is op 6 december 2010 aan klager verzonden.
2.4 Naar aanleiding van de afwijzende beslissing heeft de vader van klager op 7 december 2010 telefonisch contact opgenomen met de tandarts. De tandarts heeft tijdens dit gesprek toegezegd de aanvraag nogmaals te zullen bekijken. Mede op basis van de informatie van de vader dat klager problemen had met voedselinname en spreken, heeft de tandarts F vervolgens geadviseerd de aanvraag alsnog goed te keuren. De toewijzende beslissing is op 8 december 2010 aan klager verzonden.
3. De klacht
Klager verwijt de tandarts dat deze ter zake de aanvraag voor (bijzondere) vergoeding van tandheelkundige behandelingen waarbij de voortanden van klager voorzien zouden worden van kronen in eerste instantie geen objectief en onafhankelijk advies heeft gegeven met als gevolg een afwijzing van de aanvraag door F.
4. Het standpunt van de tandarts
De tandarts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Vast staat dat op 25 november 2010 een verzoek tot bijzondere vergoeding is ingediend bij F en dat d e tandarts diende te beoordelen of de verzochte mondzorg - in dit geval het plaatsen van vier kronen - in verband met één van de in de polisvoorwaarden genoemde omstandigheden (zie 2.1) voor klager medisch gezien noodzakelijk was. Nu de tandarts ter zake die aanvraag in eerste instantie een afwijzend advies heeft gegeven en de klacht zich richt op de wijze waarop dit advies tot stand is gekomen, staat thans ter toetsing of de tandarts in redelijkheid in eerste instantie tot dat afwijzend advies kon komen, zulks rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Naar het oordeel van het College heeft de tandarts in eerste instantie in redelijkheid afwijzend kunnen adviseren. Weliswaar was er bij klager een ontwikkelingstoornis ten aanzien van (een deel van) de tanden, maar het blijft de vraag of de voorgestelde behandeling noodzakelijk was in de zin van de onder 2.1 bedoelde regeling. De tandarts heeft, gelet op na te melden overwegingen, in redelijkheid kunnen menen dat de voorgestelde behandeling niet noodzakelijk was, waarbij zij, naar het College begrijpt, heeft meegewogen (i) de leeftijd van de patiënt en de daarbij behorende mogelijkheden tot verdere ontwikkeling van het gebit en (ii) het feit dat, zoals mede uit de foto’s is gebleken, het om overigens gave tanden ging en alternatieven in redelijkheid mogelijk waren. Wat dat laatste betreft wordt opgemerkt dat op basis van de aan het College overhandigde foto’s ook het College is gebleken van de mogelijkheid tot een alternatieve behandeling waarbij de tanden gespaard zouden blijven, te weten het op- en uitbouwen van de gebitselementen met composietvullingen.
De beoordeling was, kortom, voldoende zorgvuldig. Daaraan doet niet af dat het eerste advies voor klager geen gewenste uitkomst had en dat de tandarts in een latere fase, mede op basis van nadere gegevens, een ander advies heeft uitgebracht.
5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. De tandarts kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 Wet BIG worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist, M.M.L.F. Smulders, J.M.W. Croes en H.W. Luk, leden-tandartsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2013.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.