ECLI:NL:TGZRSGR:2013:11 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-190
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2013:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-07-2013 |
Datum publicatie: | 23-07-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012-190 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de tandarts dat hij haar dochter op een onjuiste wijze tegemoet is getreden toen bleek dat zij niet vrijwillig de extractie van haar kies wilde ondergaan. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 23 juli 2013
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, tandarts,
wonende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de tandarts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 9 oktober 2012. De tandarts heeft tegen de klacht verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd, respectievelijk gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 28 mei 2013. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De tandarts werd bijgestaan door mr. J.C. Pels, als advocaat verbonden aan DAS Rechtsbijstand.
2. De feiten
2.1 Klaagster is de moeder van E. Op 18 september 2012 bezocht zij met E de tandarts in verband met een periodiek preventief onderzoek. Bij onderzoek bleek dat E gaatjes in haar melkgebit had. Gezien de ernst is afgesproken dat element 54 zou worden geëxtraheerd en dat elementen 74 en 85 zouden worden gerestaureerd.
2.2 Op 3 oktober 2012 bezochten klaagster en haar dochter de praktijk van de tandarts in verband met de extractie. De tandarts heeft E een verdoving gegeven waarna zij bij haar moeder op schoot is gaan zitten. Vervolgens bleek echter dat E niet meer bereid was om de daadwerkelijke behandeling te ondergaan. Pogingen om E door middel van praten in de behandelstoel te krijgen, strandden. Daarop heeft de tandarts E onder dwang op de stoel gelegd. Om de kies toch te kunnen extraheren, heeft de tandarts E uiteindelijk in de houdgreep genomen. E bleek hiervan niet gediend en heeft de tandarts in zijn vinger gebeten. De tandarts heeft E hierop losgelaten, gevloekt en de behandelkamer verlaten. Nadat de tandarts tot zichzelf was gekomen, heeft hij getracht met klaagster te praten. Klaagster was als gevolg van de ontstane emotie echter niet in staat om een gesprek te voeren en heeft met haar dochter de behandelkamer verlaten.
3. De klacht
Klaagster verwijt de tandarts dat hij haar dochter op een onjuiste wijze tegemoet is getreden toen bleek dat zij niet vrijwillig de extractie van haar kies wilde ondergaan.
4. Het standpunt van de tandarts
De tandarts heeft zijn excuses aangeboden en zich aan het oordeel van het College gerefereerd.
5. De beoordeling
Ontvankelijkheid
5.1 Ingevolge artikel 65, eerste lid, sub a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van - onder meer - een rechtstreeks belanghebbende. Onder dit begrip valt in ieder geval de patiënt zelf, maar ook een wettelijk vertegenwoordiger. Klaagster is de moeder van de patiënte in kwestie en derhalve rechtstreeks belanghebbenden in de zin van de Wet BIG. Zij is dan ook ontvankelijk in haar klacht.
Inhoudelijke beoordeling
5.2 Vast staat dat bij E op 3 oktober 2012 een kies zou worden getrokken in verband met de slechte toestand van de kies. Vast staat voorts dat na de op zich rustig ondergane verdoving E zich heeft verzet tegen een verdergaande behandeling door de tandarts waarop de tandarts E op enig moment in de houdgreep heeft genomen teneinde de kies alsnog te kunnen trekken. Gezien de klacht staat thans ter toetsing of de tandarts aldus doende buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden, zulks rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het College overweegt dat dit het geval is geweest.
Daarvoor is ten eerste redengevend dat er geen aanwijzing is dat de tandarts E voorafgaand aan de behandeling voldoende duidelijke instructies heeft gegeven over de wijze waarop zij mocht reageren bij eventuele pijn of angst; dat de tandarts dit naar zijn zeggen altijd doet is gezien de betwisting in dit concrete geval onvoldoende. Niet in geschil is dat het geven van instructies van een tandarts mag worden verlangd wanneer hij te maken krijgt met de behandeling van een zeer jonge patiënt bij wie een ingrijpende behandeling plaatsvindt.
Ten tweede is redengevend dat de tandarts heeft gekozen voor het uitoefenen van drang daar waar in dit geval afbreken van de behandeling beter op zijn plaats was, ondanks het feit dat de reeds gegeven verdoving aldus voor niets was geweest. Dat afbreken van de behandeling in dit geval geïndiceerd was, is geënt op de omstandigheid dat de tandarts alvorens E in de houdgreep te nemen naar eigen zeggen reeds gedurende een half uur op haar had ingepraat. Op zich getuigt dit laatste van de nodige, positief te waarderen, inspanningen, maar het verstrijken van een zodanige tijd betekent evenzeer dat het moeilijker wordt een kind - dat hij bovendien nog niet goed kende - te overtuigen van het feit dat zij de behandelstoel in moest alwaar haar een behandeling waar zij kennelijk bang voor was, stond te wachten. Het uitoefenen van drang heeft in zo een geval dan ook een averechts effect.
5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. De tandarts heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 Wet BIG jegens E had behoren te betrachten. Gezien de aard van de verweten gedraging tegen de achtergrond van de omstandigheden van het geval acht het College de lichtste maatregel passend.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
legt de maatregel van WAARSCHUWING op.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist, M.M.L.F. Smulders, J.M.W. Croes en H.W. Luk, leden-tandartsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2013.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.