ECLI:NL:TGZRGRO:2013:YG2961 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen GP2012/14
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2013:YG2961 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-05-2013 |
Datum publicatie: | 28-05-2013 |
Zaaknummer(s): | GP2012/14 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een gezondheidszorgpsychologe wegens het zoekraken van een urinemonster, het weigeren van een herhalingsonderzoek in de vorm van een haaranalyse en onheuse bejegening. Klacht ongegrond en afgewezen. |
Rep.nr. GP2012/14
28 mei 2013
Def. 051
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 10 december 2013
binnengekomen klacht van:
A,
verblijvende in de B te C,
klager,
advocaat: mr. M.J.C. Verlaan,
tegen
D,
werkende als gezondheidszorgpsychologe te C,
verweerster,
BIG reg.nr: -,
advocaat: mr. M.R. Gans.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift van 7 november 2012, ingekomen op 10 december 2012 per fax en op 19 december 2012 per reguliere post;
- een aanvullend stuk van klager van 2 januari 2013, ingekomen op 4 januari 2013;
- het verweerschrift van 5 februari 2012, ingekomen per fax op 5 februari 2013 en op 6 februari 2013 per reguliere post;
- het proces-verbaal van vooronderzoek d.d. 26 februari 2013 onder leiding van mevrouw mr. J. Wiersma-Veenhoven, plaatsvervangend secretaris van het college.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 2 april 2013. Zowel klager als verweerster zijn beiden ter zitting verschenen met hun advocaat.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,
die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1
Klager is bij vonnis d.d. 18 juli 1994 van de Rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, alsmede ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van doodslag.
2.2.
Vanaf 23 november 2009 verblijft klager in de B, nadat hij de jaren voordien behandeld is in diverse andere tbs-instellingen. Verweerster is in deze kliniek werkzaam als gezondheidzorgpsychologe.
2.3
Uit de behandelreportage van klager blijkt dat hij bekend is met delictgerelateerd drugsgebruik.
2.4
Op 20 september 2012 is er bij klager urine afgenomen, verdeeld over twee buizen, dit in het kader van de controle op sporen van drugsgebruik. Het eerste buisje is op enigerlei wijze zoekgeraakt tijdens of na de verzending, waarop het tweede buisje zonder overleg met klager is opgestuurd en gecontroleerd. De uitslag wees op drugsgebruik.
3. De klacht
De klacht valt uiteen in een drietal onderdelen:
1. klager verwijt verweerster nalatigheid in verband met de regelgeving voor een urinecontrole;
2. klager verwijt verweerster dat zij hem in eerste instantie een haaranalyse heeft aangeboden, maar dat zij hier later op is teruggekomen;
3. klager verwijt verweerster dat zij hem onheus heeft bejegend.
4. Het verweer
Verweerster is van mening dat de klachten niet alleen ongegrond zijn, maar ook geen betrekking hebben op professioneel handelen in het kader van de gezondheidszorg. De klachten betreffen volgens haar voornamelijk zaken die vallen onder orde en veiligheid, en de in dat kader te nemen maatregelen conform de Beginselenwet voor terbeschikkinggestelden (Bvt). De klachten zouden aldus ook door middel van de klachtenregeling van de Bvt toetsbaar zijn. Veweerster is van oordeel dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Eerste klachtonderdeel
Klager houdt verweerster verantwoordelijk voor de gang van zaken omtrent de controle die is uitgevoerd op de bij hem op 20 september 2012 afgenomen urine. Het college stelt echter vast dat zij zowel bij de urineafname als bij de verzending en controle daarvan op geen enkele wijze betrokken is geweest. Daarbij komt dat de urinecontrole ook niet valt onder de werkzaamheden en de verantwoordelijkheden van een gezondheidszorgpsychologe. Het klachtonderdeel is dus ongegrond.
Het College merkt nog op dat de urinecontrole een handhavingsmiddel is ten behoeve van de orde en veiligheid in een tbs-instelling die valt onder de bevoegdheid van de directeur (artikel 24, eerste lid, Beginselenwet voor terbeschikkinggestelden). Deze bevoegdheid is nader geregeld in de Regeling urineonderzoek verpleegden (20 mei 2012). De directiebeslissing, in dit geval het besluit tot afname en controle van urine van een terbeschikkinggestelde, is vatbaar voor beklag en beroep op grond van artikel 56 en 57 van de Beginselenwet voor terbeschikkinggestelden. Deze beslissing valt, behoudens uitzonderingen die zich hier niet voordoen, niet onder de reikwijdte van het tuchtrecht dat is geregeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
5.2 Tweede klachtonderdeel
Volgens artikel 5, eerste lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden heeft een gedetineerde in geval er vragen zijn omtrent de uitslag van een urinecontrole recht op een herhalingsonderzoek. In het onderhavige geval is er een herhalingsonderzoek in de vorm van een haaranalyse aangeboden. Klager verwijt verweerster dat later is teruggekomen op dit aanbod. Het college wijst erop dat het hier eveneens een beslissing van de directeur van de tbs-instelling betreft. Verweersters enige bemoeienis bestond uit het doen van mededelingen op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het mededelen van de beslissing van de directeur om geen haaranalyse uit te laten voeren. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
5.3 Derde klachtonderdeel
Klager en verweerster geven elk een andere lezing geven van de wijze waarop klager is bejegend en het college kan in de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard onvoldoende aanknopingspunten kan vinden voor de ene dan wel de andere lezing. Dit brengt mee dat ook dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.
6. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond en wijst deze af.
Aldus gewezen door:
mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,
mr. P.W.M. Huisman, lid-jurist,
drs. R. Poll, lid-gezondheidszorgspycholoog,
mw. dr. G.F.E.C. van Linden van den Heuvell, lid-gezondheidszorgspycholoog,
mw. drs. G.G.A. Schuitemaker, lid-gezondheidszorgpsycholoog,
bijgestaan door mw. mr. N. Brouwer, secretaris.
en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.