ECLI:NL:TGZRGRO:2013:YG2896 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2011/127

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:YG2896
Datum uitspraak: 07-05-2013
Datum publicatie: 07-05-2013
Zaaknummer(s): G2011/127
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. De psychiater was behandelaar van de partner van klager en heeft zonder klager en zijn partner daarover in te lichten (of een poging daartoe te doen) een melding bij Bureau Jeugdzorg gedaan. Hij heeft daarbij niet-geverifieerde, deels medische informatie over klager doorgegeven. Na de melding is het kind van klager en zijn partner tijdelijk uithuisgeplaatst. Klacht gegrond, waarschuwing.

Rep. nr. G2011/127

7 mei 2013

Def. 032

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 24 november 2011 ingekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen

C,

psychiater,

werkzaam te D,

verweerder,

BIG-registratienummer: -,

gemachtigde: mr. L. Bos.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van onder meer:

-   het klaagschrift van 23 november 2011, ingekomen op 24 november 2011;

-   het verweerschrift van 16 januari 2012, ingekomen op 19 januari 2012;

-   de repliek van 27 januari 2012, ingekomen op 1 februari 2012;

-   de dupliek van 19 maart 2012, ingekomen op 20 maart 2012;

-   het proces-verbaal van het op 8 mei 2012 gehouden mondeling vooronderzoek door de secretaris van het College, mr. L.C. Commandeur, en de bij gelegenheid daarvan nader overgelegde stukken;

-   de ter hierna te noemen zitting overgelegde pleitnota van de gemachtigde van verweerder.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 19 februari 2013. Verschenen zijn klager en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde.

2. Vaststaande feiten

2.1

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.2

De echtgenote van klager (hierna: partner) heeft zich begin 2011 bij E onder behandeling van verweerder gesteld. Op 22 september 2011 is de partner van haar dochter F bevallen en op 25 september 2011 zijn zij uit het ziekenhuis ontslagen en thuisgekomen. Op vrijdag 30 september 2011 heeft verweerder, om hem moverende redenen, op eigen initiatief een huisbezoek bij klager en zijn partner afgelegd. Hij heeft toen - apart - gesproken met eerst klager en vervolgens zijn partner. Na dit bezoek heeft verweerder Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ) gebeld. BJZ heeft zaterdag het kind van klager en zijn partner uithuisgeplaatst.

2.3

Tussen verweerder en klager bestaat geen behandelingsrelatie.

3. De klacht

De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Verweerder heeft buiten medeweten en instemming van klager informatie over klager verstrekt aan BJZ, betrekking hebbend op door verweerder veronderstelde agressiviteit en verondersteld cannabisgebruik van klager. Verweerder heeft die informatie verstrekt zonder het dossier van klager te kennen en zonder te onderzoeken of die informatie juist was. Die informatie was bovendien onjuist. Het gevolg van dit onjuiste handelen van verweerder is geweest dat F uit huis is geplaatst.

4. Het verweer

Verweerder heeft erkend dat hij na zijn bezoek aan klager en diens partner op 30 september 2011 contact met BJZ heeft opgenomen. Hij heeft ter zitting verklaard toen geen "melding" te hebben gedaan, maar slechts aan de orde te hebben gesteld dat het wenselijk was dat de verschillende behandelaars van klager en zijn partner op één lijn zouden komen. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat hij in het gesprek met BJZ heeft gemeld dat klager mogelijk aan een Autisme Spectrum Stoornis lijdt en "dat het best mogelijk is" dat hij heeft gesproken over agressieproblematiek van klager en gebruik van verdovende middelen onderscheidenlijk van niet aan hem voorgeschreven Ritalin door klager.  De informatie die hij BJZ over klager heeft verstrekt, was afkomstig van een collega-psycholoog, van de partner (tijdens haar behandelgesprekken met verweerder) en van klager wanneer deze bij die behandelgesprekken aanwezig was. BJZ heeft het bedoelde telefoongesprek niet juist weergegeven. Verweerder ontkent zijn beroepsgeheim te hebben geschonden of anderszins niet naar behoren te hebben gehandeld.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Vast staat dat verweerder klager op vrijdagmiddag 30 september 2011 - om hem moverende redenen - thuis heeft bezocht en dat hij aansluitend telefonisch contact met BJZ heeft opgenomen. Verweerder heeft klager er toen wel van op de hoogte gesteld dat hij contact met BJZ zou opnemen, maar niet dat hij dit in de vorm van een melding zou doen. Evenmin heeft verweerder klager gezegd wat de informatie over klager aan het BJZ inhield. 

5.2

Verweerder heeft ter zitting desgevraagd doen weten dat hij in zijn dossier over het gesprek met BJZ onder meer heeft aangetekend: "BJZ is gealarmeerd". In het verweerschrift heeft verweerder onder meer gesteld: "Ik vond in de situatie van een dreigende of beginnende kraaambedpsychose met mogelijke escalaties tussen ouders en de betrokken hulpverleners, dat er een aanemelijk risico of gevaar voor het pasgeboren kind bestond hetgeen o.a. op grond van art 53 lid 3 Wet op de Jeugdzorg en 1:240 BW overleg en afstemming rechtvaardigt zonder dat sprake is van schending van het beroepsgeheim" en "In dit gesprek heb ik gemeend naast informatie over cliënte en de inschatting van een beginnende postpartum psychose dat ook relevant was hetgeen ik wist over de heer Koop. Ik achtte dit van belang voor het inschatten van de veiligheid in de gehele context".

5.3

Ondanks diens andersluidende verklaring ter zitting, neemt het College op grond van deze uitlatingen van verweerder, mede gelet op de snelle reactie van BJZ (op zaterdag) na het telefoongesprek met verweerder tot uithuisplaatsing van F, als vaststaand aan dat verweerder op 30 september 2011 de melding bij BJZ heeft gedaan, dat voor F een aannemelijk risico of gevaar bestond, waarop de eerder genoemde wettelijke bepalingen het oog hebben. Daarover heeft hij klager en zijn partner niet geïnformeerd.

5.4

Gelet op hetgeen in deze zaak vaststaat en op hetgeen hiervoor is overwogen, moet verder worden geoordeeld dat de klacht op feitelijk juiste gronden rust. Onderdeel van de informatie over klager betrof diens - veronderstelde - agressiviteit en middelengebruik. Verweerder heeft klager niet laten weten welke informatie over klager hij aan BJZ heeft verschaft en hij heeft hem evenmin toestemming gevraagd die informatie te geven. Verweerder had geen geneeskundige behandelrelatie met klager en heeft zijn oordeel over klager gevormd op basis van - door verweerder overigens nauwelijks gespecificeerde - informatie van derden en van indrukken die hij opdeed tijdens zijn behandelgesprekken met de partner van klager. De juistheid van de informatie betreffende klager heeft hij niet geverifieerd. Dat die informatie feitelijk juist zou zijn, is ook niet komen vaststaan.

5.5

Aldus heeft verweerder niet gehandeld zoals hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening had behoren te doen. Niet alleen had verweerder de informatie over klager niet aan BJZ mogen verstrekken zonder klager daarbij op enige wijze te betrekken, ook valt hem in het bijzonder te verwijten dat hij niet deugdelijk heeft geverifieerd of die informatie juist was. Verweerder treft daarvan temeer een verwijt omdat, naar kan worden aangenomen, de informatie die verweerder over klager aan BJZ heeft gegeven, een van belang zijnde rol heeft gespeeld bij de beslissing tot uithuisplaatsing van F.

6. Slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt het College tot de slotsom dat sprake is van klachtwaardig handelen van verweerder. De klacht zal daarom gegrond worden verklaard. Het College acht de maatregel van waarschuwing passend.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gegeven door:

prof. mr. J.H.M. Willems, voorzitter,

mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,

mw. drs. T.S. van der Veer, lid-beroepsgenoot,

drs. P.F. Bögels, lid-beroepsgenoot,

drs. W.P. Haanstra, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mw. mr. Y.M.C. Bouman, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris, mw. mr. L.C. Commandeur.

De secretaris:                                                                          De voorzitter:                                     

Tegen een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg kan

                        binnen 6 (ZES) weken na de dag van VERZENDING

van het afschrift van de beslissing schriftelijk beroep worden ingesteld door:

                     - de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij           niet ontvankelijk is verklaard;

                     - degene over wie is geklaagd;

                     - de hoofdinspecteur en de regionaal inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het beroepschrift moet binnen de termijn van 6 weken na de dag van VERZENDING van de beslissing op het secretariaat van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen zijn ONTVANGEN.

Het beroepschrift dient te zijn gericht aan:

                     - de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te          Den Haag,

                        maar te worden gezonden aan:

                     - de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, Postbus 11144, 9700 CC GRONINGEN, die voor doorzending van de stukken naar het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag zorgdraagt.

Het beroepschrift dient te bevatten:

                    - de naam, voornamen en het adres van degene die het beroep instelt;

                     - een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep is gericht;

                     - de gronden van het beroep;

                     - de handtekening van degene die het beroep instelt, zijn advocaat of procureur of een andere gemachtigde.