ECLI:NL:TGZRGRO:2013:YG2895 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2012/92
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2013:YG2895 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-05-2013 |
Datum publicatie: | 07-05-2013 |
Zaaknummer(s): | G2012/92 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts wegens onzorgvuldig onderzoek en het missen van de diagnose epiglottitis. Klacht gegrond. Maatregel: berisping. |
Rep.nr. G2012/92
7 mei 2013
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 10 oktober 2012
binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
verweerder,
als huisarts werkzaam te D,
BIG-nummer: -.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift, met bijlagen, van 8 oktober 2012, ingekomen op 10 oktober 2012;
- het verweerschrift, met bijlagen, van 21 november 2012, ingekomen op 23 november 2012;
- de medische rapportage, opgesteld door verweerder tijdens zijn waarneming bij de Dokterswacht.
De klacht is behandeld ter zitting op 5 maart 2013. Klaagster is verschenen vergezeld door de heer E. Verweerder is eveneens verschenen .
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,
die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.
Op 13 augustus 2012 kreeg de heer F, wijlen de echtgenoot van klaagster (en hierna te noemen: patiënt), last van hevige keelpijn. De volgende ochtend om 9:15 uur ging hij naar zijn huisarts die hem het drinken van kamillethee en verder ‘uitzieken’ aanraadde. Aangezien de situatie van patiënt verslechterde en patiënt nauwelijks nog kon slikken, bezocht hij op 15 augustus 2012 om 0:30 uur de Dokterswacht. Verweerder was de dienstdoende huisarts. Hij dacht aan een ontstoken lymfeklier en schreef een kuur (vanwege de slikproblemen vloeibare) amoxicilline voor. Aangezien de toestand van patiënt verder achteruit ging en er tevens ademhalingsproblemen optraden, heeft klaagster enige tijd na thuiskomst 112 gebeld. Om 3:00 uur dezelfde ochtend arriveerde de ambulance en werd patiënt naar het ziekenhuis vervoerd. In de ambulance trad een verdere verergering van de situatie op. Na aankomst in het ziekenhuis moest patiënt als vrij snel worden gereanimeerd, hetgeen echter niet lukte. Om 4:25 uur werd verklaard dat patiënt was overleden. De oorzaak van het overlijden is verstikking als gevolg van epiglotittis (ontsteking van het strotklepje).
Het fatale verloop is verweerder rond 6:30 uur telefonisch meegedeeld door een medewerker van de SEH-afdeling. Verweerder heeft hierop contact gezocht met de eigen huisarts van patiënt om te bespreken wat er was gebeurd. Hij heeft geen contact gezocht met de nabestaanden van patiënt.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1 Eerste klachtonderdeel
Klaagster verwijt verweerder dat hij patiënt onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht en heeft gemist dat er sprake kon zijn van epiglottitis. Verweerder heeft miskend hoe ziek patiënt was. Hij was zeer angstig toen hij bij verweerder was. Hij kon amper spreken of slikken en hij kon zijn speeksel nauwelijks kwijt. Klaagster begrijpt niet waarom verweerder hem onder zulke omstandigheden niet heeft laten opnemen dan wel heeft doorverwezen naar een specialist. Patiënt werd slechts naar huis gestuurd met vloeibare antibiotica en overleed een paar uur later in het ziekenhuis.
3.2 Tweede klachtonderdeel
Vrij snel na het overlijden van patiënt is verweerder hiervan op de hoogte gesteld door het ziekenhuis en heeft hij contact gehad met de eigen huisarts van patiënt. Klaagster verwijt verweerder dat hij niet de moeite heeft genomen iets van zich te laten horen nadat hij had vernomen van de fatale afloop.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
4.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel
Toen verweerder patiënt zag in de nacht van 14 op 15 augustus 2012 heeft hij als ‘flitsdiagnose’ gesteld tonsillitis/peritonsillair abces (een ontsteking van of rond de amandelen). In overleg met patiënt heeft hij hem amoxicilline voorgeschreven met het advies de volgende ochtend meteen naar de eigen huisarts te gaan als er dan geen verbetering was opgetreden. Verweerder meende dat het verantwoord was patiënt ‘over de nacht heen te tillen’. Dat dit achteraf onjuist bleek te zijn, betreurt hij ten zeerste.
Hij heeft zich later nog vaak afgevraagd waarom hij tijdens het bewuste onderzoek van patiënt niet aan epiglottitis heeft gedacht. De verklaring is waarschijnlijk dat hij dat nog niet eerder bij een volwassene had gezien. Deze aandoening komt namelijk zelden voor bij volwassenen. Daarnaast trof hij tijdens het onderzoek in de keel van patiënt ook geen roodheid of zwelling aan, waardoor hij concludeerde dat hij kon volstaan met het voorschrijven van een antibioticum. Verweerder erkent dat hij niet de juiste diagnose heeft gesteld en hij vindt dit afschuwelijk. Het is helaas onomkeerbaar.
4.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel
Verweerder bevestigt dat hij niets van zich heeft laten horen na het overlijden van patiënt. Hij was zo geschokt door wat er was gebeurd en de door hem gemiste diagnose dat hij het niet kon opbrengen klaagster op te bellen of bij haar langs te gaan. Hij erkent dat hij te kort is geschoten in het betuigen van medeleven jegens klaagster en hij vindt het zeer spijtig dat hij niet anders heeft gehandeld.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel
Het College overweegt dat vast is komen te staan dat verweerder de verkeerde diagnose heeft gesteld. Vaststaat dat de patiënt korte tijd na het consult bij verweerder is overleden aan de gevolgen van een epiglotittis, die door verweerder niet was onderkend. Vervolgens dient te worden nagegaan of dit een tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd gezegd dat hij de keel van binnen heeft bekeken met een tongspatel, maar dat hij de longen niet heeft onderzocht. Ook heeft hij geen saturatie gemeten. De lymfeklieren heeft hij evenmin gevoeld, omdat dit een zeer pijnlijke plek was. Vanwege de slikproblemen heeft hij patiënt ook geen water laten drinken. Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de infectie “bij de obductie dus toch een epiglottitis bleek te zijn”. Ter zitting heeft verweerder over deze formulering verklaard dat hij wellicht toch een moment aan epiglottitis heeft gedacht. Toen hij patiënt naar huis stuurde was hij er ook niet helemaal gerust op. Verweerder heeft tevens ter zitting verklaard dat als hij patiënt ’s ochtends zou hebben gezien met hetzelfde ziektebeeld in plaats van ‘s nachts, hij hem meteen naar een kno-arts zou hebben doorverwezen. Het College leidt hieruit af dat patiënt ook in de ogen van verweerder ten tijde van het consult in een ernstige toestand verkeerde.
Uit het voorgaande volgt dat het verwijt aan het adres van verweerder dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht en daardoor de toestand waarin patiënt verkeerde onjuist heeft ingeschat, slaagt. Verweerder is te kort geschoten in de mate waarin hij moeite heeft gedaan om de ernst van de situatie voor zichzelf en de patiënt duidelijk te maken. Objectief beschouwd waren er voldoende alarmerende tekenen aanwezig. Aannemelijk is dat verweerder die ook in zekere mate heeft onderkend. Dit volgt niet alleen uit zijn aantekeningen in de medische rapportage en zijn toelichting daarop, maar ook uit zijn verklaring dat hij patiënt op een ander tijdstip wel zou hebben doorverwezen. De handelwijze van verweerder is onder de genoemde omstandigheden niet adequaat geweest. Het eerste klachtonderdeel is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook gegrond.
5.3 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel
Vaststaat dat verweerder geen contact heeft gezocht met klaagster nadat hij kennis had genomen van het overlijden van patiënt. Verweerder is inderdaad – zoals hij zelf ook heeft betoogd – te kort geschoten in zijn gedragingen jegens klaagster. Verweerder had moeten inzien dat er bij haar een grote behoefte bestond met hem contact te hebben en uitleg te krijgen na het dramatisch verlopen korte ziektebeeld bij haar echtgenoot. Het is onjuist een dergelijk contact uit de weg te gaan. Ook dit klachtonderdeel dient gegrond te worden verklaard.
6. Slotsom
De klacht dient in beide onderdelen gegrond te worden verklaard. Het College is van oordeel dat verweerder op laakbare wijze tekort is geschoten in zijn zorgverlening jegens patiënt. De maatregel van berisping wordt daarom passend geacht.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond en legt verweerder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door:
mr. P.W.M. Huisman, voorzitter,
mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,
dr. H.D. de Boer, lid-geneeskundige,
drs. B.W.J. Bens, lid-geneeskundige,
drs. F. Krijnen, lid-geneeskundige,
bijgestaan door mw. mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en uitgesproken op 7 mei 2013 door de voorzitter, prof. mr. J.H.M. Willems, in tegenwoordigheid van voornoemde secretaris.
de secretaris de voorzitter
Tegen een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg kan
binnen 6 (ZES) weken na de dag van VERZENDING
van het afschrift van de beslissing schriftelijk beroep worden ingesteld door:
- de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij
niet-ontvankelijk is verklaard;
- degene over wie is geklaagd;
- de hoofdinspecteur en de regionaal inspecteur van het Staatstoezicht
op de Volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het beroepschrift moet binnen de termijn van 6 weken na de dag van VERZENDING
van de beslissing op het secretariaat van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen zijn ONTVANGEN.
Het beroepschrift dient te zijn gericht aan:
- de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag,
maar te worden gezonden aan:
- de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, Postbus 11144, 9700 CC GRONINGEN,
die voor doorzending van de stukken naar het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag zorgdraagt.
Het beroepschrift dient te bevatten:
- de naam, voornamen en het adres van degene die het beroep instelt;
- een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep
is gericht;
- de gronden van het beroep;
- de handtekening van degene die het beroep instelt, zijn advocaat of
procureur of een andere gemachtigde.