ECLI:NL:TGZRGRO:2013:YG2780 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2011/03 en VP2012/17

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:YG2780
Datum uitspraak: 26-03-2013
Datum publicatie: 26-03-2013
Zaaknummer(s): VP2011/03 en VP2012/17
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Verpleegkundige wordt (seksueel) grensoverschrijdend gedrag jegens een aantal vrouwelijke patiënten verweten. De gestelde gedragingen variëren van ongepaste, al dan niet seksueel getinte opmerkingen, daadwerkelijk seksueel contact en zelfs een negen jaren durende seksuele relatie met één van de patiënten. De klachten zijn gegrond. Gezien de ernst van de feiten wordt de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register opgelegd.

Rep.nr s. VP2011/03 en VP2012/17

26 maart 2013

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 19 augustus 2011 respectievelijk 15 augustus 2012 binnengekomen klachten van:

A,

kantoorhoudend te B,

advocaat: mr. J. Frons,

en

DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG,

verder te noemen: “de inspectie”,

vertegenwoordigd door mevrouw drs. T.A. Ruitenbeek en mr. A.J.G. Peters,

hierna tezamen te noemen: klaagsters,

tegen

C,

verpleegkundige, voorheen werkende te D,

verweerder,

BIG reg.nr: -,

advocaat: mr. L.A.A. Ongenae.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- de klaagschriften met bijlagen van 18 augustus 2011, ingekomen op 19 augustus 2011, respectievelijk van 9 augustus 2012, ingekomen op 15 augustus 2012;

- de verweerschriften met bijlagen van 5 oktober 2011, ingekomen op 7 oktober 2011, en van 25 september 2012, ingekomen op 27 september 2012;

- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 21 februari 2012, in de zaak VP2011/03, onder leiding van mevrouw mr. J.G.W. Lootsma-Oude

Nijeweme;

- de conclusies van repliek van 6 december 2012, ingekomen op 6 december 2012 per fax en op 21 januari 2013 per post, respectievelijk van 3 december 2012,

ingekomen op 4 december 2012;

- de conclusies van dupliek, beide van 22 januari 2013, ingekomen op 22 januari 2013 per fax en op 23 januari 2013 per post.

De klachten zijn behandeld ter openbare zitting van 5 februari 2013. Namens de A zijn verschenen mevrouw E en de heer F, beiden werkzaam bij A als divisiedirecteur behandelzaken respectievelijk circuitmanager bedrijfsvoering. Zij werden vergezeld door de advocaat van A. Namens de inspectie zijn verschenen mevrouw drs. T.A. Ruitenbeek, coördinerend/specialistisch senior inspecteur, en mevrouw mr. A.J.G. Peters, senior inspecteur. Aan de zijde van verweerder is alleen zijn advocaat verschenen.

Ter zitting zijn mevrouw G, mevrouw H en mevrouw I, drie voormalige cliënten van verweerder, als getuigen door het College gehoord.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Verweerder is vanaf 1 december 1991 als psychiatrisch verpleegkundige werkzaam geweest bij A, een van beide klaagsters. Verweerder heeft met een van zijn cliënten gedurende een periode van negen jaren regelmatig seksueel contact gehad.

2.2

Op 30 mei 2011 is verweerder op non-actief gesteld door zijn toenmalige werkgever als gevolg van vermoedens van grensoverschrijdend gedrag. Op basis van deze vermoedens is intern onderzoek naar verweerder verricht. Op 1 juni 2011 is de arbeidsovereenkomst met hem terstond beëindigd als gevolg van de onderzoeksresultaten.

2.3

Tegen verweerder is een aanklacht bij de strafrechter ingediend. Op 8 juni 2012 is verweerder door de strafrechter schuldig bevonden aan het plegen van ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde cliënte. Hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, een ontzetting van het recht om gedurende een periode van vijf jaren het beroep van psychiatrisch verpleegkundige uit te oefenen en tot een schadevergoeding van € 4.000,-.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1

Verweerder heeft zich volgens klaagsters schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag jegens mevrouw J, mevrouw G, mevrouw H en mevrouw I.

Mevrouw J

Met mevrouw J heeft verweerder binnen de behandelrelatie die duurde van 2001 tot mei 2011 negen jaren lang seksueel contact onderhouden. In deze periode was hij haar ambulant begeleider. Het contact varieerde van seksueel getint sms-verkeer en vergelijkbaar telefonisch contact tot het daadwerkelijk hebben van geslachtsgemeenschap.

Aan het klaagschrift is een uitdraai toegevoegd van sms-berichten van verweerder aan mevrouw J, waaruit de seksuele aard van de onderlinge relatie blijkt.

Hierna volgt de zakelijke weergave van een verklaring die door mevrouw J is afgelegd op 30 mei 2011 tegen de heer F.

“Verweerder en ik gaan al negen jaar lang met elkaar naar bed. Dit contact is er in geslopen, om te beginnen met een arm om me heen. Dat voelde heel fijn. Hij heeft me altijd veel geholpen. Hij weet veel van mij en kent hij me goed. Ik dacht eerst dat we een eerlijke relatie hadden. Nu schaam ik me heel erg. Het doet me pijn dat ik alleen goed voor een wip ben geweest. Door al het stiekeme gedoe voel ik me al een jaar of drie à vier misbruikt als een hoer. De laatste twee jaren worstel ik hier erg mee. Ik heb dit meerdere malen met hem besproken, maar hij wist me elke keer over te halen het contact voort te zetten. De laatste jaren heb ik hem meerdere keren verteld dat ik hem niet meer wilde zien. Toch belde hij dan steeds weer om me over te halen het contact voort te zetten. Sinds een paar weken komt hij niet meer bij me langs op blijvend aandringen van mij. Dit is het moeilijkste dat ik ooit heb moeten zeggen. Ik ben bang voor de consequenties voor hem. Misschien wordt hij ontslagen en dat gun ik niemand. Daarnaast ben ik bang dat hij me misschien lastig gaat vallen.”

Mevrouw G

Verweerder was in de periode van 2008 tot mei 2011 de ambulant begeleider van mevrouw G. Tijdens deze periode heeft verweerder herhaaldelijk vleiende opmerkingen over haar uiterlijk gemaakt en haar bevraagd over haar seksleven. Ook vroeg hij haar of ze niet een beetje van hem hield. Ze heeft herhaaldelijk aangegeven dat ze niet van dit soort aandacht en opmerkingen gediend was. Op een bepaald moment voelde ze zich niet meer veilig in haar huis met hem en is het contact - na lang aandringen van haar kant – op het kantoor van de A voortgezet.

Mevrouw H

Vanaf april 2010 tot oktober 2010 verving verweerder de vaste ambulant begeleider van mevrouw H. Ook ten aanzien van deze cliënte heeft verweerder zich onprofessioneel opgesteld door vleiende opmerkingen over haar uiterlijk te maken en naar haar seksleven te vragen. Ook heeft hij seksuele toenadering tot haar gezocht door haar (tegen haar zin in) te betasten toen ze tijdens een onaangekondigd huisbezoek nog in bed lag. Ze heeft hem met moeite van zich af kunnen duwen om de aanranding te stoppen.

Mevrouw I

Verweerder was vanaf het najaar van 2007 tot mei 2011 de ambulant begeleider van mevrouw I. Tijdens deze periode is meerdere malen sprake geweest van geslachtsgemeenschap, het betasten van haar borsten en geslachtsorganen en kussen.

Hierna volgt een zakelijke weergave van een schriftelijke verklaring van mevrouw I die als bijlage bij het klaagschrift van de A was gevoegd.

“Verweerder zat vaak aan mijn borsten. Hij hield me vast en kuste me vaak. Daarnaast zat hij vaak met zijn handen bij mijn kruis om te voelen. Ook moest ik dingen bij hem doen, waaronder zijn geslachtsdelen aanraken. Tot vier keer tot wilde hij met me naar bed. Ik moest doen wat hij zei. Hij accepteerde geen nee, het moest gebeuren. Hij vertelde me dat ik dit tegen niemand mocht vertellen, dit was ons geheim. Ik heb tot nu toe niks gezegd, omdat dit me veel vaker is overkomen. Verweerder wist dit. Hij wist ik geen nee tegen hem zou zeggen, omdat dit normaal is voor mij.”

Zoals mevrouw I op 23 september 2011 heeft verklaard aan de heer F, is verweerder - nadat hij kennis had genomen van bovenstaande brief - samen met zijn partner op 20 augustus 2011 bij haar langs geweest. Ze hebben haar toen overgehaald een nieuwe brief te schrijven waarin ze zich positief uitliet over hem. De laatste brief heeft ze later ingetrokken.

In verband met het voorgaande wordt door de klaagsters gerefereerd aan de inhoud van de “Richtlijn ontoelaatbaar gedrag in de relatie medewerker – cliënt” van de A van 25 maart 2011, de brochure “Het mag niet, het mag nooit, seksuele intimidatie door hulpverleners in de gezondheidszorg” van de Inspectie voor de Gezondheidszorg uit 2011 en de “Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden” van de V&VN (de beroepsvereniging voor verpleegkundigen) van januari 2007. Verweerder heeft naar hun mening de voor hem geldende professionele normen zoals neergelegd in voornoemde richtlijnen en in de beroepscode in ernstige mate geschonden.

Klaagsters verzoeken, gelet op het voorgaande, om doorhaling van verweerders inschrijving in het BIG-register, dan wel een ontzegging van het recht op wederinschrijving in dit register, en publicatie van de beslissing.

Namens de inspectie wordt ter zitting voorts nog verzocht de inschrijving bij voorlopige voorziening te schorsen.

4. Het verweer

Hierna volgt – zakelijk weergegeven – het verweer.

Ten aanzien van mevrouw J

Verweerder bevestigt de juistheid van het door de klaagsters gestelde ten aanzien van mevrouw J. Hij werd echter door haar onder druk gezet en is daarvoor bezweken. Ze had suïcidale neigingen, dreigde daarnaast ook haar dochter iets aan te doen en zou verweerder van verkrachting beschuldigen als hij niet aan haar (seksuele) wensen tegemoet kwam. Achteraf gezien was het verstandiger geweest naar een vertrouwenspersoon te gaan. Hij zegt de gehele gang van zaken te betreuren. Inmiddels is hij met betrekking tot zijn seksueel gedrag onder behandeling bij de AFPN (Ambulante Forensische Psychiatrie Nederland). Verweerder is niet alleen zijn baan kwijt, maar ook zijn partner en zijn huis (vanwege grote geldschulden is hij zijn huis uitgezet). Verweerder heeft na intern beraad besloten in de toekomst niet meer in de pleegzorg werkzaam te zullen zijn. Hij kan zich daarom vinden in oplegging van de maatregel om niet meer in het BIG-register te kunnen worden ingeschreven.

Ten aanzien van de overige cliënten waarop deze procedure betrekking heeft, ontkent verweerder de beschuldigingen aan zijn adres. Verweerder verwijst ter zake van deze cliënten naar zijn verklaringen in het onderzoeksrapport van de IGZ. Hieronder volgt een samenvatting van de betreffende verklaringen per cliënte.

Ten aanzien van mevrouw G

Verweerder ontkent zich grensoverschrijdend gedragen te hebben jegens mevrouw G. Hij stelt dat het contact zoals zij dat heeft beschreven (hij zou haar ’s avonds hebben gebeld en hebben bezocht, bood haar aan in haar tuin te werken, nodigde haar uit om mee te gaan naar een voetbalwedstrijd in K) niet zo heeft plaatsgevonden. Hij heeft altijd een gepaste afstand jegens haar in acht genomen en haar seksleven is nimmer onderwerp van gesprek geweest. Haar beschuldigingen aan zijn adres zijn voor hem volkomen uit de lucht komen vallen. Verweerder ontkent dat hij in het bijzijn van de dochter van mevrouw G aan haar gevraagd zou hebben of ze nog van hem hield, zoals door haar is betoogd. Ook ontkent hij bij haar te hebben aangedrongen op geheimhouding omtrent hun contact.

Ten aanzien van mevrouw H

Verweerder heeft deze cliënte ongeveer 20 keer thuis bezocht. Van haar aantijgingen klopt niets, hij is erg geschrokken toen de politie hem hiermee confronteerde in juli 2011. Hij heeft nimmer met haar over haar seksleven gesproken. Van enige vorm van grensoverschrijdend gedrag jegens haar is geen sprake geweest, zo stelt verweerder.

Ten aanzien van mevrouw I

Verweerder ontkent dat hij seksueel contact heeft gehad met mevrouw I, zoals zij heeft betoogd. Na beëindiging van het begeleidingscontact met haar heeft zij verweerder gebeld op zijn privénummer. Nadat cliënte een verklaring omtrent grensoverschrijdend gedrag had ingediend bij de A is hij eind augustus 2011 met zijn toenmalige partner bij haar op bezoek gegaan. Haar partner was daarbij ook aanwezig. Ze heeft haar verklaring tijdens dit bezoek ingetrokken en later in een brief aan hem gericht geschreven dat ze de ingetrokken verklaring onder druk had afgegeven.

Wat de maatregel betreft, refereert verweerder aan het oordeel van het college. Tegen publicatie van de beslissing maakt hij bij monde van zijn advocaat echter bezwaar, aangezien deze onnodig bezwarend voor hem is.

Tegen de ter zitting door de inspectie verzochte schorsing van de inschrijving bij voorlopige voorziening maakt verweerders advocaat eveneens bezwaar, omdat dit tardief (te laat ingediend) is.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Ten aanzien van mevrouw J

Niet betwist wordt dat er sprake is geweest van een seksuele verhouding tussen verweerder en mevrouw J tijdens de langdurige behandelrelatie. Hiermee staat vast dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag jegens een aan zijn professionele zorg toevertrouwde patiënte. De lezing van verweerder dat hij door haar onder druk is gezet om met haar seksuele handelingen te plegen, wordt weersproken in de verklaringen die door mevrouw J zijn afgelegd en vindt ook overigens geen steun in de stukken, zoals de - niet weersproken - sms-berichten die verweerder naar haar heeft gestuurd. Het College acht deze lezing dan ook niet aannemelijk. Overigens maakt dit ook niet uit voor de beoordeling van de klacht, omdat de rol die de cliënte beweerdelijk zou hebben gespeeld geen afbreuk doet aan de professionele eisen die te allen tijde aan het gedrag van verweerder jegens haar worden gesteld.

Daarbij komt dat, als het College veronderstellenderwijs van zijn lezing zou uitgaan, verweerder aan zijn leidinggevenden had behoren te melden dat hij in een situatie was komen te verkeren waarin een voortzetting van de professionele relatie met mevrouw J niet mogelijk was. Van een dergelijke melding is niet gebleken.

Verweerder behoorde als professioneel hulpverlener op de hoogte te zijn van de voor hem geldende grenzen aangaande gewenst en ongewenst gedrag binnen de hulpverleningsrelatie en deze in acht te nemen. Door in strijd met deze beroepsnormen te handelen heeft hij het vertrouwen dat in hem als zorgverlener werd gesteld ernstig beschaamd. De klachten betreffende het grensoverschrijdend gedrag jegens mevrouw J acht het College dan ook gegrond.

5.2 Ten aanzien van mevrouw G, C en D

Aangaande deze cliënten heeft verweerder zich naar eigen zeggen op generlei wijze grensoverschrijdend gedragen. Het College heeft hen opgeroepen als getuige ter zitting alwaar zij – zakelijk weergegeven – de volgende verklaringen hebben afgelegd.

De verklaring van mevrouw G

“Ik ben in totaal drie jaar lang bij verweerder onder behandeling geweest. Aan het begin hielp hij mij, wat ik op prijs stelde. Later begon hij steeds meer complimenten te maken, wat ik ongemakkelijk vond. Hij zei dat hij mij een prachtige vrouw vond. Ook vroeg hij mij naar mijn seksleven. Zo vroeg hij of ik wel eens seks had. Ik antwoordde ontkennend en zei dat ik daar geen behoefte aan had. Dat begreep hij niet. Hij zei dat hij van mij hield en ook van mijn dochter. Soms zei hij: “Wat zie je er weer prachtig uit.” Ik zei dan dat ik daar niet van hield. Hij wilde ook graag in het weekend langskomen om mijn tuin te doen of om me naar mijn ouders te brengen. Omdat we allebei voetbalfan zijn, wilde hij met me naar een wedstrijd. Ik wilde dit niet. Ik heb dit toentertijd wel besproken met een medewerkster van de RIBW (Regionale Instelling voor Beschermende Woonvormen) die het ook niet normaal vond. Ze zei dat ik het maar met hem moest bespreken. Dit heb ik gedaan. Het hielp even, maar daarna begon hij weer in zijn oude gedrag te vervallen. Hij gaf me ook medicatie zodat ik me beter zou voelen. Voor hem was het heel gemakkelijk om daaraan te komen. Ik slikte voor mijn gevoel te veel waardoor ik vaker opgenomen werd dan voor die tijd en het juist slechter met me ging. Eigenlijk ben ik gedurende zijn behandeling alleen maar achterop geraakt. Aan het begin had ik een goed gevoel over mijn contact met hem, maar later voelde ik me juist onveilig. Ik was bang voor hem, omdat hij te dichtbij kwam. Hij heeft me echter nooit bedreigd. Mijn dochter vond aanvankelijk dat ik van een mug een olifant maakte, totdat ze er zelf een keer bij was. Ze zei toen na afloop: “Je wilt hem toch niet meer in huis?” Daarna wilde ik inderdaad niet meer met hem thuis afspreken, maar dat kon volgens hem niet anders doordat er geen ruimte zou zijn op A. Op een bepaald moment kwam hij niet op een afspraak, omdat hij ziek was. Toen vermoedde ik al dat er iets niet klopte. Later hoorde ik dat verweerder op staande voet was ontslagen. Een collega van hem kwam toen langs. Ik heb toen uit eigen beweging mijn verhaal gedaan. Voor die tijd wist ik me er geen raad mee. Hij heeft me overigens niet gevraagd om geheimhouding. Na zijn ontslag heb ik geen contact meer met hem gehad.”

De verklaring van mevrouw H

Ik ben met verweerder in aanraking gekomen doordat hij inviel voor een collega. Tijdens het eerste bezoek legde hij al zijn arm om me heen. Hij knuffelde me vaak. Regelmatig kwam hij onaangekondigd mijn woonkamer binnen waarin ook mijn bed stond. Ik woonde in een boerderij waarvan de voordeur niet goed kon worden afgesloten. Een keer kwam hij langs terwijl ik nog op bed lag. Hij ging op bed zitten stak zijn hand onder mijn kleren en raakte mijn borsten aan. Ik raakte helemaal verstijfd doordat eerdere ervaringen op dat gebied in mijn leven naar boven kwamen. Hij wilde met zijn hand naar beneden gaan toen toevallig een vriendin mij op dat moment opbelde. Als zij met haar telefoontje niet voor een onderbreking had gezorgd, denk ik dat hij verder was gegaan. Een andere keer stond ik in badjas in de kamer toen verweerder me onverwachts belde dat hij eraan kwam. Ik heb me toen snel omgekleed. Dit gebeurde vaak, dat hij zonder afspraak ineens op bezoek kwam. Van mijn vaste verpleegkundige kreeg ik één keer per week begeleiding, maar verweerder vond dat ik het nodig had dat hij vaker langs kwam. Terwijl het juist dankzij hem slechter met me ging. Ik heb er veel last van gehad. Ik ben er zelfs ziek van geworden. Mijn verhaal heb ik gedaan bij mevrouw L, mijn normale verpleegkundige. Mijn zoon merkte ook dat er iets met me aan de hand was. Al met al heb ik een paar sms-jes van C ontvangen, maar meestal belde hij. Inmiddels heb ik een ander telefoonnummer aangevraagd. Toen hij al ontslagen was, belde hij namelijk ook nog een paar keer. Hij zei: “Ik vind het niet leuk als je gaat getuigen tegen mij.” Wat betreft de wijze waarop verweerder mij meestal bejegende, geldt dat hij veel complimenten maakte. Ik was volgens hem “mooi”, “knap”, “sterk” en “lief”. Hij zei me ook een keer dat ik niet aan anderen mocht vertellen dat hij langs was geweest.”

De verklaring van mevrouw I

“Toen ik door verweerder werd behandeld, vroeg hij me wel eens of ik boodschappen voor hem wilde doen. Ik kreeg daar dan geen geld voor. Ik kon gewoon niet tegen hem op. Hij accepteert geen ‘nee’ en was veel sterker dan ik. Hij gaf me ook vaak medicijnen. Dan hij zei: “Hier word je beter van.” Ik raakte daardoor dan wat gedrogeerd. Verweerder stelde me ook seksueel getinte vragen. Niet tijdens de eerste twee jaar dat hij mij behandelde, daarna begon het. Hij informeerde naar het seksleven met mijn man. Toen ik vertelde dat het daarmee niet goed ging, zei hij: “Zou je niet eens gaan vrijen met een ander?” Ik vind het moeilijk om hier te vertellen hoe ver hij precies is gegaan. Na zijn schorsing heb ik een verklaring afgelegd. Daarna is hij met zijn vriendin bij me langs geweest. Hij heeft toen toegegeven dat hij een relatie met een van zijn cliënten heeft gehad. Samen met mijn man heb ik toen – onder druk van verweerder en zijn vriendin – een brief geschreven om hem te helpen. Hij heeft verschillende dreigementen geuit om mij te doen zwijgen. Later heb ik deze verklaring ingetrokken en een nieuwe geschreven die correct is. Ik sta nog steeds achter de inhoud daarvan. Ook heb ik mijn verhaal bij de IGZ gedaan, hierbij heb ik geen druk ervaren.”

5.3

Het College overweegt ten aanzien van het handelen jegens mevrouw G, C en D het volgende. De verklaringen die zij hebben afgelegd, laten onmiskenbaar een beeld zien van verweerder dat coherent is met hetgeen reeds bewezen is verklaard ten aanzien van het handelen jegens mevrouw J. Aangezien verweerder deze verklaringen voorts onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en het College geen reden heeft gevonden aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen, is de inhoud daarvan komen vast te staan. De klachten betreffende het grensoverschrijdend gedrag jegens deze laatste drie cliënten zijn derhalve ook gegrond.

Het College heeft zich overigens afgevraagd hoe het kan gebeuren dat een professioneel hulpverlener gedurende zo’n geruime tijd de grenzen van het toelaatbare keer op keer in deze mate kan overschrijden ten opzichte van een aantal cliënten zonder dat dit ter kennis komt van zijn werkgever. Ter zitting zijn hierover vragen gesteld die echter niet tot een bevredigend antwoord hebben geleid. De onderhavige casus moge aanleiding zijn voor de voormalige werkgever van verweerder voor een onderzoek naar de vraag hoe dit in de toekomst te voorkomen.

6. Slotsom

De klachten betreffende het grensoverschrijdend gedrag zijn ten aanzien van alle genoemde cliënten gegrond. Er is sprake van een consistente lijn in de gedragingen van verweerder ten opzichte van een ieder van hen. In alle gevallen is sprake geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hij heeft herhaaldelijk en gedurende een zeer lange tijd onmiskenbaar in strijd met de zorg gehandeld, die hij ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna te noemen: Wet BIG) en zoals uitgewerkt in de richtlijnen geldend voor zijn beroepsgroep, diende te betrachten jegens zijn cliënten. Hij heeft kennelijk eigen behoeften laten prevaleren boven een uitsluitend op het belang van zijn patiënten gerichte zorgverlening. Aldus handelde hij in strijd met de grondbeginselen van de beroepsethiek. Dit alles is te meer schrijnend nu het hier cliënten betreft van wie ten minste twee een verleden van seksueel misbruik hebben, waardoor zij extra kwetsbaar waren voor de gewraakte handelwijze. Hij heeft het vertrouwen dat patiënten in een verpleegkundige moeten kunnen stellen aldus ernstig geschaad.

Het gedrag van verweerder laat een patroon zien waaraan een zekere dwangmatigheid ten grondslag lijkt te liggen. Gezien dit gegeven acht het College de kans aanmerkelijk dat verweerder – indien hij ooit weer in de gelegenheid zal zijn het beroep van verpleegkundige uit te oefenen – zal recidiveren. De kans dat hij in herhaling valt of de gewraakte handelingen op andere wijze zal hervatten zodra de door de strafrechter opgelegde ontzetting van vijf jaren verloopt, wordt nog vergroot doordat hij hangende deze procedure nauwelijks enige mate van zelfreflectie heeft getoond.

Doorhaling inschrijving in het BIG-register

Vanwege het voorgaande is in deze situatie alleen oplegging van de zwaarste maatregel passend en toereikend. Op grond van de veelvuldige schending van de professionele normen en de noodzaak patiënten tegen hem te beschermen, oordeelt het College dat verweerder niet langer als verpleegkundige mag optreden. Dit betekent dat zijn inschrijving moet worden doorgehaald. Voor een milder oordeel bestaat geen aanknopingspunt.

Ter toelichting merkt het College nog op dat de doorhaling die thans is aangetekend in het BIG-register op grond van het vonnis van de strafrechter niet in de weg staat aan een tuchtrechtelijke doorhaling. De ontzetting, zoals uitgesproken door de strafrechter, heeft immers - anders dan de onderhavige tuchtrechtelijke doorhaling die in beginsel geldt voor onbepaalde tijd - slechts een beperkte tijdsduur, hetgeen betekent dat de inschrijving van verweerder na afloop daarvan van rechtswege herleeft, althans zou moeten worden hersteld zonder dat van verweerder daartoe enige actie mag worden verwacht. Dit laatste behoudens de geldende eisen met betrekking tot herregistratie op grond van de voor verweerder geldende eisen betreffende de kwaliteit van de zorg en de daarmee samenhangende investering in tijd.

Een en ander brengt mee dat, om alle onduidelijkheid te vermijden, naar het oordeel van het College in het BIG-register ten laste van verweerder naast de aantekening van de strafrechtelijke ontzetting ook een vermelding van de tuchtrechtelijke doorhaling moet worden opgenomen.

Schorsing bij voorlopige voorziening

De inspectie heeft de schorsing van de inschrijving bij voorlopige voorziening eerst ter terechtzitting verzocht. Dit is in strijd met een goede procesorde. Het College zal daaraan echter geen gevolg verbinden, omdat het de noodzaak onderschrijft dat verweerder de kans ontnomen moet worden de gewraakte handelwijze voort te zetten, dan wel te hervatten, alvorens deze uitspraak onherroepelijk wordt. Het College oordeelt dan ook dat het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg vordert dat de inschrijving van verweerder, met toepassing van artikel 48, achtste lid, Wet BIG, bij voorlopige voorziening zal worden geschorst mocht deze uitspraak nog niet onherroepelijk zijn op het moment waarop de duur van de door de strafrechter opgelegde ontzetting afloopt.

Publicatie

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal publicatie van de beslissing worden gelast. Aan het bezwaar van de zijde van verweerder dat hij door deze publicatie onevenredig in zijn belangen wordt geschaad, gaat het College voorbij. Bij afweging van deze belangen tegenover het algemeen belang dient het laatste belang het zwaarst te wegen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

- verklaart de klachten in alle onderdelen gegrond;

- beveelt de doorhaling van verweerders inschrijving in het BIG-register ex artikel 48, eerste lid, onder f, Wet BIG;

- schorst verweerders inschrijving in het BIG-register bij wijze van voorlopige voorziening;

- bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en in het verpleegkundigentijdschrift TVZ met het verzoek tot plaatsing.

Aldus gegeven door:

mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

mrs. drs. W.J. de Boer, lid-jurist

drs. J. Mulder, lid-verpleegkundige,

mw. A.H.G. Buurman, lid-verpleegkundige,

mw. J. van der Sluis, lid-verpleegkundige,

bijgestaan door mw. mr. L.C. Commandeur, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2013 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg kan

binnen 6 (ZES) weken na de dag van VERZENDING

van het afschrift van de beslissing schriftelijk beroep worden ingesteld door:

- de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij

niet-ontvankelijk is verklaard;

- degene over wie is geklaagd;

- de hoofdinspecteur en de regionaal inspecteur van het Staatstoezicht

op de Volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het beroepschrift moet binnen de termijn van 6 weken na de dag van VERZENDING

van de beslissing op het secretariaat van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen zijn ONTVANGEN.

Het beroepschrift dient te zijn gericht aan:

- de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

Den Haag,

maar te worden gezonden aan:

- de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, Postbus 11144, 9700 CC GRONINGEN,

die voor doorzending van de stukken naar het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag zorgdraagt.

Het beroepschrift dient te bevatten:

- de naam, voornamen en het adres van degene die het beroep instelt;

- een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep

is gericht;

- de gronden van het beroep;

- de handtekening van degene die het beroep instelt, zijn advocaat of

procureur of een andere gemachtigde.