ECLI:NL:TGZRGRO:2013:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2012/104

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:9
Datum uitspraak: 26-03-2013
Datum publicatie: 17-07-2013
Zaaknummer(s): G2012/104
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts betreffende het wijzigen van medicatie tijdens de opname in een hospice en het vergeten de medicatie te verstrekken. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Rep.nr. G2012/104

26 maart 2013

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 11 september 2012

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: de heer M. Nieuwzwaag, werkzaam bij Stichting De Ombudsman,

tegen

C,

huisarts te D,

verweerder,

BIG reg.nr: -.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 8 september 2012, ingekomen op 11 september 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle;

- het verweerschrift van 9 oktober 2012, ingekomen op 12 oktober 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle;

- het proces-verbaal van het vooronderzoek onder leiding van de plv. secretaris van het

Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, mevrouw mr. F.E. Mobach-Visser.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 29 januari 2013. Verschenen zijn: klaagster, vergezeld door haar gemachtigde, en verweerder.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

De vriendin van klaagster, mevrouw E, geboren op 10 november 1938, leed aan uitgezaaide nierkanker. Klaagster heeft mevrouw E in verband met haar ziekte gedurende lange tijd mantelzorg verleend.

2.2

Op 14 december 2011 werd mevrouw E opgenomen in een hospice. Verweerder is als huisarts bij toerbeurt werkzaam is het hospice waar mevrouw E verbleef.

2.3

Op 6 februari 2012 is mevrouw E overleden.

3. De klacht

De klacht bestaat – zakelijk weergegeven – uit de volgende onderdelen.

3.1

Verweerder heeft de medicatie van mevrouw E gewijzigd ten opzichte van de medicatie die zij kreeg voorafgaand aan haar opname in het hospice.

3.2

Verweerder is een aantal maal vergeten de medicatie aan mevrouw E te verstrekken.

4. Het verweer

4.1

Verweerder geeft aan dat hij mevrouw E andere medicatie heeft voorgeschreven, omdat hij mogelijkheden zag haar klachten hiermee beter te verzachten. Bij binnenkomst van mevrouw E in het hospice constateerde verweerder dat mevrouw E niet goed kon eten en drinken als gevolg van een schimmelinfectie in haar mond en bij haar mondhoeken. Ook had mevrouw E een opgezette buik en een zeer pijnlijk lymfoedeem aan haar been, waardoor haar been niet aangeraakt kon worden. Verweerder vond de medicatie van mevrouw E niet optimaal en stelde voor om de medicatie ten behoeve van het lymfoedeem aan het been aan te passen en om een gel ten behoeve van de schimmelinfectie bij de mond te geven. Mevrouw E gaf aan dit wel te willen proberen. De gewijzigde medicatie had een positief effect op de klachten van mevrouw E.

4.2

De medicatie die door verweerder aan mevrouw E werd voorgeschreven tijdens haar verblijf in het hospice, werd toegediend door verpleegkundigen van thuiszorgorganisatie G. De dag nadat verweerder de medicatie aan mevrouw E had voorgeschreven, vernam hij van mevrouw E dat zij ’s nachts veel buikpijn had gehad en dat zij zelf dacht dat dit kwam doordat ze het medicijn Oxycontin ’s avonds niet had gekregen. Verweerder constateerde dat de toediening van dit medicijn ook niet in de zorgmap van E was vermeld, waarna hij in zijn rapportage E verzocht heeft hiernaar te kijken. De dagen daarna bleek mevrouw E fitter te zijn, maar ’s nachts nog veel buikpijn te hebben. Uit het dossier van E maakte verweerder op dat er geen duidelijkheid was over de toediening van de medicatie. Verweerder heeft toen nog eens met nadruk vermeld dat de medicatie goed gegeven moest worden en dat er bij twijfel telefonisch met hem overlegd diende te worden. Daarna is de medicatie goed gegeven. Verweerder heeft na het overlijden van mevrouw E, tijdens de evaluatie van de zorg, de toediening van de medicatie met E, de leiding van het hospice en de nurse practitioner van het hospice besproken.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt:

5.1

Ontvankelijkheid klaagster

Ingevolge artikel 65, eerste lid, sub a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van – onder meer – een rechtstreeks belanghebbende. Onder dit begrip valt in ieder geval de patiënt zelf, maar ook een nabestaande van een overleden patiënt of een naaste betrekking van de patiënt. Klaagster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een bijzondere relatie had met mevrouw E. Er was sprake van een jarenlange vriendschap tussen klaagster en mevrouw E, klaagster heeft mevrouw E gedurende lange tijd mantelzorg verleend en klaagster is enig erfgenaam van mevrouw E. Uit deze context blijkt dat klaagster als naaste betrekking van mevrouw E kan worden aangemerkt. Klaagster is derhalve rechtstreeks belanghebbende in de zin van de Wet BIG. Klaagster moet dan ook ontvankelijk worden verklaard in haar klacht.

5.2

Klachtonderdeel 1

Vanaf het moment dat mevrouw E in het hospice werd opgenomen, werd de medische zorg overgedragen aan verweerder en werd verweerder hoofdbehandelaar. Verweerder was derhalve bevoegd en verantwoordelijk voor het voorschrijven van medicatie aan mevrouw E. Gezien de lichamelijke toestand van mevrouw E bij binnenkomst in het hospice, heeft verweerder besloten om de medicatie aan te passen. Verweerder heeft klaagster onder meer de volgende medicijnen voorgeschreven: Lidocaïne hydrochloride en Fluconazol, ten behoeve van de klachten in en rondom de mond; Furosemide en Spironolacton ten behoeve van het lymfoedeem aan het been en Oxycontin ten behoeve van pijnstilling. Dit zijn gebruikelijke medicijnen ten aanzien van de door mevrouw E gepresenteerde klachten. Uit het medisch dossier blijkt dat mevrouw E de eerste dagen in het hospice pijnklachten heeft ondervonden, maar dat de voorgeschreven medicatie daarna een positief effect heeft gehad. Het College is dan ook van oordeel dat de medicatie van mevrouw E om juiste redenen en correct door verweerder is aangepast. Dit houdt in dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.

5.3

Klachtonderdeel 2

Het College wijst er ten aanzien van dit klachtonderdeel ten eerste op dat niet verweerder, maar de verpleegkundigen in het hospice verantwoordelijk waren voor de toediening van de medicatie aan mevrouw E. Ten tweede heeft verweerder toen hij constateerde dat niet alle medicatie was toegediend, hieraan consequenties verbonden. Verweerder heeft de verpleegkundigen in het hospice meerdere malen gewezen op het op juiste wijze geven van de medicatie. Ook heeft verweerder de onduidelijkheid over de toediening van de medicatie ter discussie gesteld tijdens de evaluatie van de zorg in het hospice. Dit klachtonderdeel is derhalve tevens ongegrond.

6. Slotsom

Het College begrijpt dat het meemaken van het voortschrijdende ziekteproces en het overlijden van mevrouw E zeer ingrijpend zijn geweest voor klaagster. Er is echter geen aanleiding om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken van zijn handelen tijdens de opname van mevrouw E in het hospice. Alle klachtonderdelen falen. Beslist moet worden als volgt.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

Verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist,

drs. F. Krijnen, lid-geneeskundige,

dr. J.Q.P.J. Claessen, lid-geneeskundige,

dr. C. Halma, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mevrouw mr. J. Visser, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2013 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. H.D. de Groot, secretaris.

De secretaris: De voorzitter: