ECLI:NL:TGZRGRO:2013:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2013/02
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2013:41 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-03-2013 |
Datum publicatie: | 01-04-2014 |
Zaaknummer(s): | VP2013/02 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen O&G-verpleegkundige in verband met vroeggeboorte. Onjuist en niet adequaat handelen en het ontbreken van het medisch dossier van klaagster. Alle klachtonderdelen ongegrond. |
Rep.nr. VP2013/02
25 maart 2014
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 7 januari 2013
binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
advocaat: mevrouw mr. F. Lijffijt,
tegen
C,
als verpleegkundige werkende te D,
verweerster,
BIG reg.nr: -,
advocaat: mevrouw mr. W. Langhout.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift van 31 december 2012, ingekomen op 7 januari 2013;
- het verweerschrift van 19 maart 2013;
- het proces-verbaal van vooronderzoek onder leiding van de plv. secretaris van het
College, mw. mr. J. Wiersma-Veenhoven.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 4 februari 2013.
Verschenen zijn: klaagster vergezeld door haar echtgenoot I en haar advocaat. Verweerster is eveneens vergezeld door haar advocaat verschenen.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.
2.1. In april 2009 bleek dat klaagster -na eerder een aantal onderzoeken op de poli van het E te F in verband met primaire infertiliteit te hebben ondergaan- uiteindelijk spontaan zwanger is geworden. Het betrof een tweelingzwangerschap en de uitgerekende datum was 26 december 2009. In verband met verhoogde maternale en foetale risico's bij een tweelingzwangerschap is klaagster onder controle van de afdeling gynaecologie van het ziekenhuis gebleven. In de periode van 4 juni 2009 tot en met 22 september 2009 heeft klaagster acht zwangerschapscontroles gehad.
2.2. Verweerster is sinds 1982 als verpleegkundige werkzaam in het E te F.
2.3. Op zondagochtend 27 september 2009 had verweerster ochtenddienst bij de verloskamers. Zij heeft klaagster, die op dat moment 27 weken en drie dagen zwanger was, opgevangen toen zij die ochtend op de afdeling kwam en haar naar een vierpersoonsverloskamer gebracht. Verweerster heeft getracht het medisch dossier van klaagster op te halen maar dit bleek niet op de daarvoor bestemde plek te staan en was op dat moment onvindbaar. Verweerster heeft klaagster verzocht om urine op te vangen voor een urinesediment. Toen bleek dat er enig bloedverlies was heeft verweerster direct telefonisch contact opgenomen met gynaecoloog H die op dat moment in de nabijgelegen verpleegstersflat aanwezig was. H heeft verweerster meegedeeld dat hij meteen naar de kraamafdeling zou komen. Verweerster heeft de formulieren voor een urinesediment ingevuld, ervoor gezorgd dat dit onderzocht werd en klaagster aan de CTG gelegd. Verweerster heeft vervolgens in opdracht van H om 10:10 uur en 10:30 uur aan klaagster weeënremmers toegediend. Rond 10:15 uur was de uitslag van het urinesediment bekend en daaruit bleek dat er bloed in de urine aanwezig was. De overige waarden lieten geen afwijking zien. Om 10:45 uur zijn aan klaagster corticosteroiden toegediend ter bevordering van de longrijping van de baby's. Rond 11:00 uur is klaagster met spoed met een ambulance naar het G overgebracht, alwaar ze om 15.30 uur is bevallen van Luka en om 16:47 uur van Benjamin.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerster wordt verweten dat zij:
a. op de ochtend van 27 september 2009 aan de telefoon niet de juiste vragen heeft gesteld en niet adequaat heeft gereageerd;
b. klaagster niet bij binnenkomst in het ziekenhuis heeft gekatheteriseerd;
c. niet over de volledige informatie heeft beschikt;
d. ondeskundig en niet adequaat heeft gehandeld.
4. Het verweer
Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op 27 september 2009 was zij met drie verpleegkundigen werkzaam op de kraamafdeling en zij kan zich niet meer herinneren of zij die ochtend met de echtgenoot van klaagster een telefoongesprek heeft gehad. Zij herkent zich niet in de beschrijving van het verloop van dat gesprek, nu zij een andere handelwijze hanteert dan beschreven. Voor het katheteriseren van klaagster had zij geen opdracht van de gynaecoloog en zelf zag zij geen reden om daar een opdracht toe te vragen. Zij heeft de relevante informatie aan klaagster zelf gevraagd en het bij de hand hebben van haar papieren dossier had op dat moment voor haar geen prioriteit. Zij meent dat zij bij binnenkomst van klaagster op de kraamafdeling rond 9:45 uur snel en adequaat heeft gehandeld. Binnen een tijdsbestek van ongeveer een kwartier heeft zij contact gehad met de gynaecoloog, de urine van klaagster weggebracht voor onderzoek, haar aan de CTG gelegd en uitvoering gegeven aan de opdrachten van de gynaecoloog.
5. Beoordeling van de klacht
5.1. Het College ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerster bij het telefoongesprek in de ochtend van 27 september 2009 met de echtgenoot van klaagster niet de juiste vragen heeft gesteld en niet adequaat heeft gereageerd. Allereerst valt niet vast te stellen of het wel verweerster was die het telefoongesprek met de echtgenoot van klaagster heeft gevoerd en niet een van haar twee collega's die op dat moment eveneens werkzaam waren op de betreffende afdeling. Destijds werden blijkens de toelichting van verweerster telefonische contacten, waarbij een patiënte werd verzocht om naar de verlosafdeling te komen, voor controle niet in de status genoteerd.
Als echter zou worden aangenomen dat verweerster het telefoongesprek die ochtend wel heeft gevoerd, blijkt uit de beschrijving die zij geeft van haar handelwijze bij telefonische contacten dat deze geheel afwijkt van het verloop van het gesprek zoals door klaagster geschetst. Nu op dit punt sprake is van het ene woord tegen het andere en niet kan worden vastgesteld welke van de lezingen het meest aannemelijk is dient dit klachtonderdeel volgens vaste jurisprudentie van het College ongegrond te worden verklaard.
5.2. Klaagster heeft gesteld dat verweerster haar nooit had mogen laten plassen in verband met de verre indaling van een van de baby's, maar haar op dat moment had dienen te katheteriseren. Niet betwist wordt dat er niet door verweerster is gekatheteriseerd. Verweerster heeft echter gesteld dat zij daartoe niet de opdracht van de gynaecoloog had en ook zelf geen reden had om daar een opdracht voor te vragen.
Naar het oordeel van het College heeft verweerster door eerst urine op te (laten) vangen en vervolgens klaagster aan het CTG te leggen gehandeld volgens de voor haar beroepsgroep geldende inzichten en voorschriften zoals vastgelegd in de 'Handleiding cardiotocografie voor O&G verpleegkundigen'. Daar zij voorts geen opdracht tot katheterisatie had van de gynaecoloog was er voor haar ook voor het overige geen aanleiding om hiertoe over te gaan.
Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen.
5.3. Ten aanzien van de stelling dat verweerster niet beschikte over de volledige informatie van klaagster overweegt het College als volgt. Niet in geschil is dat verweerster bij binnenkomst van klaagster niet beschikte over haar medisch dossier. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij het dossier op de daarvoor gebruikelijke plaats heeft gezocht, maar dit niet heeft kunnen vinden. Gelet op de toestand van klaagster bij binnenkomst op de afdeling heeft verweerster er -ter voorkoming van verder en onnodig tijdverlies- voor gekozen om aan klaagster zelf de relevante informatie te vragen en meteen de noodzakelijke handelingen verricht. Het College kan dit billijken. Het klachtonderdeel faalt dus. Hierbij is nog van belang dat niet is komen vast te staan dat verweerster verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ontbrekende dossier of voor het niet kunnen vinden daarvan.
5.4. Dat verweerster ondeskundig en niet adequaat zou hebben gehandeld is naar het oordeel van het College evenmin komen vast te staan. Over het tijdstip van aankomst van klaagster in het ziekenhuis lopen de lezingen van klaagster en verweerster uiteen. Klaagster heeft gesteld dat zij even na 9.00 uur bij het ziekenhuis is aangekomen. Verweerster vermoedt dat zij klaagster rond 9.45 uur heeft opgevangen. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat zij het gevoel had dat alles in het ziekenhuis 'in slow motion' ging en dat zij maar steeds zat te wachten. Verweerster heeft daartegen ingebracht dat klaagster door de omstandigheden waarin zij verkeerde mogelijk het gevoel had dat alles veel langer duurde dan in werkelijkheid het geval was. Uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt dat gynaecoloog H heeft genoteerd 'komt 10.00 uur' en dat aan klaagster om 10.10 uur de eerste weeënremmers zijn toegediend in opdracht van de gynaecoloog. Van de daaraan voorafgaande handelingen is niet bekend hoe laat deze hebben plaatsgevonden. Ook voor dit klachtonderdeel geldt derhalve dat niet meer kan worden vastgesteld of de lezing van klaagster of van verweerster het meest aannemelijk is, zodat volgens vaste jurisprudentie van het College ook dit klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard. Na aankomst van klaagster heeft verweerster naar het oordeel van het College gehandeld volgens de voor haar beroepsgroep geldende richtlijnen en normen en toen bleek dat sprake was van enig bloedverlies ook adequaat gehandeld door meteen telefonisch contact op te nemen met de gynaecoloog. Ook overigens is het College niet gebleken van ondeskundig of niet adequaat handelen door verweerster.
6. Slotsom
Geen van de klachtonderdelen treft doel. Beslist moet worden als volgt.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,
prof. mr. L. Timmerman, lid-jurist,
drs. B.R. Schudel, lid-geneeskundige,
mw. drs. C. van der Houwen, lid-geneeskundige,
mw. dr. A.J. Goverde, lid-geneeskundige,
bijgestaan door mw. mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van mw. mr. B.J.K. Boter, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.