ECLI:NL:TGZRGRO:2013:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/36
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2013:38 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-12-2013 |
Datum publicatie: | 11-12-2013 |
Zaaknummer(s): | G2013/36 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts wegens het te laat stellen van de diagnose sarcoïdose (ook wel: ziekte van Besnier-Boeck) en het te laat doorverwijzen van de patiënt. Klacht ongegrond en afgewezen. |
Rep.nr . G2013/36
10 december 2013
Def. 154
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 6 mei 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen
C,
huisarts te D,
verweerder,
BIG reg.nr: -,
gemachtigde: mr. M.H.M. Mook.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift van 29 april 2013, ingekomen op 6 mei 2013;
- het verweerschrift van 19 juni 2013, ingekomen op 27 juni 2013;
- een brief van klager van 20 augustus 2013, ingekomen op 22 augustus 2013;
- het proces-verbaal van het op 10 oktober 2013 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. R.E.A. Toeter, lid-jurist van het College;
- een brief van klager van 11 oktober 2013, ingekomen op 14 oktober 2013.
De klacht is behandeld ter zitting op 22 oktober 201 3. Verweerder is vergezeld door zijn gemachtigde verschenen. Klager is niet verschenen.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1
De zoon van klager, Richard Bouwers (hierna te noemen: patiënt), is op 22 februari 2012 overleden aan de gevolgen van de ziekte Besnier-Boeck / Sarcoïdose, hierna te noemen: Besnier-Boeck, een ziekte waarbij in veel organen een ontstekingsreactie kan optreden.
2.2
Verweerder heeft patiënt tweemaal gezien in de jaren 2005 en 2006. In 2009 kwam patiënt voor het eerst weer op het spreekuur met klachten als hoesten, piepen, nachtelijke hoestbuien en dyspnoe d’effort (benauwdheid). Op dat moment werd verweerder wegens ziekte vervangen door zijn waarnemer, dr. E. Laatstgenoemde heeft patiënt verwezen voor een bloedonderzoek en een longfunctietest. Op grond van de resultaten werd een X-Thorax afgesproken. Omdat de resultaten afwijkend waren, werd patiënt verwezen naar de longarts, die vervolgens de diagnose Besnier-Boeck heeft gesteld. Hierna heeft verweerder hem nog verschillende malen zelf gezien op het spreekuur en bij hem thuis. Met patiënt was op zijn verzoek afgesproken dat er geen regelmatig bezoek zou plaatsvinden op initiatief van verweerder. Hij werd door patiënt zelf of door zijn echtgenote gebeld als bezoek nodig was. Daarnaast heeft hij enkele keren voor patiënt contact gezocht met de behandelend specialist.
2.3
Klager is ook patiënt in verweerders praktijk en is wegens hartklachten in juni 2013 door hem verwezen naar de cardioloog.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1 Eerste klachtonderdeel
Klager verwijt verweerder dat hij de diagnose Besnier Boeck te laat heeft gesteld bij zijn zoon, zeker aangezien deze aandoening in klagers familie meer voorkomt. Zo heeft zijn broer deze aandoening, net als een nichtje, en is een neef van hem ook reeds overleden als gevolg van deze ziekte. Deze neef was ook patiënt bij verweerder. Verweerder had er meer alert op moeten zijn dat patiënt wellicht dezelfde aandoening had.
3.2 Tweede klachtonderdeel
Verweerder is tevens te kort geschoten in zijn zorgverlening jegens klager door niet bij hem langs te komen voor een persoonlijke condoleance toen hij vernam dat patiënt was komen te overlijden.
3.3 Derde klachtonderdeel
Klager betoogt dat hij pas is verwezen naar de cardioloog nadat hij daar tweemaal om had verzocht, terwijl hij al langere tijd hartpatiënt is. Deze handelwijze getuigt volgens klager van onverschilligheid en laksheid van verweerders zijde. Klager vermoedt dat verweerders houding voortvloeit uit rancune als gevolg van een eerder geschil tussen beiden over de wijze waarop klager was behandeld door een fysiotherapeute.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
4.1 Aangaande het eerste klachtonderdeel
Verweerder heeft patiënt in de jaren 2005 en 2006 slechts tweemaal op het spreekuur gezien in verband met hoesten, het opgeven van groen sputum (slijm) en piepen. In november 2005 schreef hij na lichamelijk onderzoek doxycycline en seretide voor. In februari 2006 schreef hij voor soortgelijke klachten een kuur amoxiciline/clavulaanzuur en neusspray voor. Hierna is patiënt drie jaar lang niet gezien. Verweerder acht het onwaarschijnlijk dat deze twee bezoeken voorboden zijn geweest van de later optredende aandoening Besnier-Boeck. Uiteindelijk is deze diagnose pas jaren later gesteld door een longarts op basis van de toen actuele medische situatie van patiënt. Verweerder betoogt dat hem niet kan worden verweten dat hij de desbetreffende diagnose niet eerder zelf heeft gesteld. Evenmin kan hem worden verweten dat hij patiënt niet eerder heeft verwezen naar een longarts, aangezien daar tijdens de twee contactmomenten met patiënt in 2005 en 2006 geen aanleiding voor was.
Wat betreft de aanwezigheid van Besnier-Boeck in de familie merkt verweerder allereerst op dat dit hem niet bekend was. Het is aan de patiënt om relevante informatie te verstrekken in geval van veel voorkomende ziekten in de familie. Naar aanleiding van het klaagschrift heeft verweerder echter onderzoek gedaan naar alle patiënten die bij hem ingeschreven staan en hebben gestaan om te kijken of een van hen aan dezelfde ziekt lijdt/leed. Dit leverde twee lijsten op met patiënten bij wie deze diagnose is gesteld, doch het is verweerder niet bekend of een van hen de neef van klager was, aangezien hij niet van alle familierelaties in het dorp op de hoogte is. Overigens is de erfelijkheid van deze aandoening niet wetenschappelijk aangetoond.
4.2 Aangaande het tweede klachtonderdeel
Verweerder is na het overlijden van patiënt meermalen langs zijn huisadres gegaan met als doel zijn weduwe te condoleren, maar trof haar helaas steeds niet thuis aan. Veel later ontmoette hij haar elders en heeft hij zich geëxcuseerd voor het feit dat hij haar niet eerder had gecondoleerd. Het spijt hem dat hij niet meer heeft gepersisteerd om haar thuis te zien.
Het is juist dat hij niet langs de ouders van patiënt is gegaan. Het verlenen van nazorg aan de ouders van een overleden volwassen patiënt vindt namelijk niet standaard plaats.
De beslissing om dit wel of niet te doen, hangt van alle omstandigheden van de situatie af. In deze situatie besloot verweerder dit niet te doen. Hierbij speelde mee dat hij de ouders van patiënt nooit heeft gezien tijdens zijn huisbezoeken aan patiënt. Achteraf bezien heeft verweerder spijt van zijn keuze. Hij had de ouders van patiënt ook persoonlijk moeten condoleren en hij biedt hun alsnog zijn excuses aan.
4.3 Aangaande het derde klachtonderdeel
Verweerder heeft niet tweemaal, maar eenmaal een verzoek geregistreerd van klager om te worden verwezen naar een cardioloog. Dit verzoek werd op 29 januari 2013 telefonisch gedaan. Verweerder heeft klager verzocht langs te komen op het spreekuur, aangezien het enkel verwijzen op basis van een telefonisch verzoek gebruikelijk noch wenselijk is. Klager is echter niet op het spreekuur verschenen. Verweerder kan ook niet achterhalen of klager nogmaals een verzoek heeft gedaan en - zo ja - wanneer en hoe. Doordat klager volgens het patiëntenjournaal vervolgens niet heeft gereclameerd, is zijn verzoek helaas ‘uit het zicht’ van verweerder verdwenen. Om die reden heeft geen verwijzing plaatsgevonden. Pas nadat verweerder het klaagschrift had ontvangen, wat hij mede heeft opgevat als een indirect verzoek om alsnog verwezen te worden, heeft hij een verwijsbrief geschreven. Hij heeft vanwege de onderhavige procedure bij het College toen niet nogmaals aangedrongen op het eerst willen zien van klager. Overigens is klager nog steeds patiënt bij verweerders praktijk, zo merkt verweerder op.
Van rancune als gevolg van een eerder geschil is overigens geen sprake. De situatie waaraan klager refereert, waarin verweerder slechts het conflict probeerde te verzachten tussen klager en een andere hulpverlener, is reeds in een andere procedure voorgelegd aan het College en heeft geenszins tot rancune jegens klager geleid.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Eerste klachtonderdeel
Dit klachtonderdeel betreft de vraag of verweerder tijdens de contactmomenten in 2005 en 2006 anders behoorde te handelen dan hij heeft gedaan. De symptomen die patiënt vertoonde leken naar zijn mening te wijzen op een luchtweginfectie en gericht op de behandeling daarvan heeft verweerder antibiotica voorgeschreven. Pas drie jaar kwam patiënt weer op het spreekuur. Toen was er sprake van een uitgebreider ziektebeeld. Dit gaf de waarnemer van verweerder aanleiding tot meer onderzoek op grond waarvan vervolgens door de longarts de diagnose Besnier-Boeck werd gesteld. Het College volgt verweerder in zijn redenering dat hij in 2005 en 2006, gezien de toen geldende medische situatie van patiënt, mocht volstaan met het voorschrijven van antibiotica. Het feit dat er nadien een symptoomvrije periode van drie jaar is geweest, maakt het niet aannemelijk dat de aandoening Besnier-Boeck in 2005 of 2006 al aanwezig was bij patiënt. Mocht dit al anders zijn geweest, bevond de ziekte zich in deze jaren kennelijk in zo’n pril stadium dat er nog geen zichtbare symptomen aanwezig waren. In beide situaties geldt dat er geen aanknopingspunt is voor de juistheid van de stelling dat verweerder met de door hem ingezette behandeling tekort is geschoten in zijn zorg voor patiënt. Ook overigens is niet gebleken van onverschilligheid, laksheid dan wel van enig ander tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder in relatie tot klagers zoon.
Wat betreft het vaker voorkomen van Besnier Boeck binnen de familie van patiënt geldt dat niet gebleken is dat patiënt verweerder hiervan in kennis heeft gesteld. Los van de vraag of het hier om een erfelijke aandoening gaat, ligt het op de weg van de patiënt om dergelijke relevante informatie aan een hulpverlener te verstrekken, tenzij hij hiertoe in redelijkheid niet in staat mag worden geacht. Aangenomen moet worden dat van dit laatste geen sprake was in de onderhavige situatie.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
5.3 Tweede klachtonderdeel
Naar het College begrijpt, vindt klager dat verweerder jegens hem in zijn professionele beroepsuitoefening te kort is geschoten door hem geen condoleancebezoek te brengen na het overlijden van zijn zoon. Het College onderschrijft dat een dergelijk bezoek een passende reactie zou zijn geweest op zo’n dramatische gebeurtenis. Dit betekent echter niet dat het niet verrichten van een dergelijk bezoek aan familieleden van een overleden patiënt altijd tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verweerder mocht – alle omstandigheden van de situatie in ogenschouw nemend, waaronder dat hem niet was gebleken dat er een nauwe familierelatie bestond – ervoor kiezen een dergelijk bezoek niet af te leggen. Deze keuze, waarvoor verweerder overigens naderhand zijn excuses aan klager heeft aangeboden, levert onder de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt op. Dit tweede klachtonderdeel is derhalve ook ongegrond.
5.4 Derde klachtonderdeel
Aangaande dit laatste derde klachtonderdeel geldt het volgende. Nu het dossier en het door verweerder betoogde geen aanknopingspunt bieden voor de stelling dat klager tweemaal om verwijzing naar de cardioloog heeft verzocht, dient het ervoor te worden gehouden dat dit slechts eenmaal, telefonisch, is gebeurd. Dat verweerder het beginsel huldigt dat een patiënt niet wordt verwezen zonder hem eerst zelf te zien, is naar het oordeel van het College lege artis (volgens de regelen der kunst). Hiervan kan onder bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Klager heeft, mede door geen gehoor te geven aan het verzoek om langs te komen en vervolgens maandenlang niets van zich te laten horen, niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn situatie sprake was dergelijke bijzondere omstandigheden die tot afwijking van de standaardprocedure noopten. Ook overigens is hiervan niet gebleken. Klager heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat verweerder zich op enigerlei wijze zou hebben laten leiden door negatieve gevoelens jegens hem als gevolg van een eerder geschil. Alles overziend faalt ook dit derde klachtonderdeel.
6. Slotsom
De klacht zal in alle onderdelen ongegrond worden verklaard.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,
mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,
drs. F. Krijnen, lid-geneeskundige,
drs. H. Rumpt, lid-geneeskundige,
drs. B.W.J. Bens, lid-geneeskundige,
bijgestaan door mw. mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.