ECLI:NL:TGZRGRO:2013:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/07

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:35
Datum uitspraak: 12-11-2013
Datum publicatie: 13-11-2013
Zaaknummer(s): G2013/07
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen uroloog. De echtgenoot van klaagster leed aan uitgezaaid prostaatcarcinoom. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar echtgenoot onvoldoende serieus heeft genomen en een onjuiste diagnose heeft gesteld waardoor een verkeerde behandeling is ingezet. Klacht ongegrond.

Rep.nr. G2013/07

12 november 2013

Def. 135

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 4 februari 2013

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C,

uroloog,

werkende te D,

verweerder,

BIG reg.nr: -,

gemachtigde: mevrouw mr. J.S.M. Brouwer.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 30 januari 2013, ingekomen op 4 februari 2013;

- het verweerschrift van 19 april 213, ingekomen op 19 april 2013;

- nadere stukken van verweerster van 26 april 2013, ingekomen op 1 mei 2013;

een brief van klaagster van 14 juni 2013, ingekomen op 17 juni 2013;

- het proces-verbaal van vooronderzoek onder leiding van het lid-jurist van het

College, mr. drs. W.J. de Boer, van 2 juli 2013;

- de repliek van 12 juli 2013 ingekomen op 16 juli 2013;

- een brief van klaagster van 27 juli 2013, ingekomen op 27 juli 2013 ;

- een brief van klaagster van 29 augustus 2013, ingekomen 3 september 2013.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 17 september 2013. Verschenen zijn: klaagster en verweerster, samen met haar gemachtigde.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

Bij de echtgenoot van klaagster (hierna: patiënt) werd in 2004 de diagnose prostaatcarcinoom met uitzaaiingen gesteld. Hij werd hiervoor in ziekenhuis E te F behandeld. In verband met de reisafstand werd in februari 2011 zijn behandeling door verweerster in het ziekenhuis G overgenomen. Na het eerste consult heeft verweerster aangegeven te willen afwijken van de in de overdrachtsbrief voorgestelde behandeling om de PSA-waarde te laten dalen omdat de PSA-waarde ten opzichte van de vorige meting was gedaald. Patiënt was het hiermee eens.

Tijdens zijn vakantie in Portugal in juli 2011 werd patiënt in een ziekenhuis aldaar voor hematurie (bloedverlies) en afsluiting door stolsels behandeld. Er werd een ontsteking van de prostaat vastgesteld. De bloeding bleek uit het bestraalde gebied van de prostaat te komen. Patiënt heeft daarop onder meer een antibioticumkuur gekregen.

Begin augustus heeft de huisarts bij patiënt de diagnose prostatitis gesteld en hem antibiotica voorgeschreven. Tijdens een consult op 23 augustus 2011 heeft verweerster een ontsteking van de prostaat vastgesteld. Verweerster heeft pijnstillers voorgeschreven naast de door de huisarts voorgeschreven Augmentin, die patiënt nog gebruikte. Twee dagen later heeft patiënt telefonisch contact gehad met een collega van verweerster, die hem naar aanleiding van klachten een andere antibioticumkuur voorschreef. Na een consult bij verweerster op 30 augustus 2011, heeft een verpleegkundige patiënt de techniek voor zelfkatheterisatie geleerd. Omdat hij diezelfde avond belde dat het hem niet lukte te katheteriseren en er sprake was van een stolsel en bloed, heeft verweerster hem naar de Spoedeisende hulp laten komen. Na katheterisatie is patiënt naar huis gegaan, met een controle-afspraak voor de week daarop. Patiënt heeft die afspraak afgezegd.

Op 13 september 2011 heeft patiënt zich met hematurie gemeld bij de polikliniek van ziekenhuis G, waarna hij in het ziekenhuis werd opgenomen. De dienstdoende arts heeft bij rectaal toucher een afwijking gevonden, waarna verder onderzoek is gevolgd. Op de eerste opnamedag heeft verweerster met patiënt en klaagster besproken dat zij vanaf het eerste consult bij hen een gevoel van wantrouwen ten opzichte van haar bemerkte. Omdat dit door patiënt en klaagster werd bevestigd, heeft verweerster hen geadviseerd een andere uroloog te raadplegen, welk advies zij hebben opgevolgd.

Patiënt is uiteindelijk op xx xx 2012 overleden als gevolg van zijn ziekte.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

1. Bejegening.

De consulten bij verweerster gaven vooral ergernis. Zij gaf de indruk het dossier niet goed te kennen en ze luisterde ook niet naar de klachten. Zij deed klachten nonchalant af. Er was weinig overleg met betrekking tot de behandeling en de uitvoering ervan.

2 Behandeling

Verweerster stelde geen vragen om tot een goede anamnese te komen en luisterde niet naar de klachten van patiënt. Zij had geen overleg met haar collega’s, waar patiënt ook onder behandeling stond. Hierdoor is een adequate behandeling van de vergevorderde prostaatkanker niet, althans te laat, op gang gekomen.

3. Het stellen van een verkeerde diagnose.

Verweerster heeft zonder eigen onderzoek de diagnose prostatitis overgenomen van de huisarts, hoewel patiënt geen verbetering voelde na de penicillinekuur. Door een verkeerde behandeling is er niets gedaan aan de werkelijke oorzaak van de klachten, namelijk verdergaande groei van de prostaatkanker.

4. Het verweer

Verweerster heeft voor het eerste consult het dossier bestudeerd, waaronder het advies van de voorgaand behandelend arts van het AVL om patiënt met Anandron te behandelen omdat de PSA-waarde fors was gestegen. Omdat verweerster zag dat de PSA-waarde na dat advies spontaan al was gedaald, wilde zij later met het gebruik van Anandron starten. Bij elk consult heeft verweerster haar bevindingen en haar voorstel voor de behandeling met patiënt en klaagster besproken, waarbij zij hun steeds een keuze heeft gegeven. Zij heeft hun niet gezegd dat de klachten van patiënt overdreven waren en zij heeft dat ook niet gedacht. Het was niet nodig de cardioloog en internist direct bij de behandeling te betrekken. Zij werden wel geïnformeerd en in een later stadium heeft zij overleg met hen gehad. De diagnose prostatitis heeft zij – na goed onderzoek – op basis van haar eigen bevindingen gesteld. Verweerster heeft vanaf het eerste consult bij patiënt en klager wantrouwen ten opzichte van haar ervaren. Om die reden heeft zij hun geadviseerd een andere uroloog te raadplegen, welk advies zij hebben opgevolgd.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Bejegening.

Het College heeft geen aanwijzingen kunnen vaststellen voor de stelling van klaagster dat verweerster de klachten van patiënt niet serieus heeft genomen. Tijdens de ziekenhuisopname op 13 september 2011 heeft verweerster met patiënt en klaagster besproken dat zij vanaf het eerste consult bij hen wantrouwen jegens haar had gevoeld. Het College merkt op dat verweerster dit wellicht beter eerder ter sprake had kunnen brengen. Dit levert echter geen tuchtrechtelijk verwijt op.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.2 Diagnose en behandeling.

Naar het oordeel van het College gaf de PSA-waarde geen aanleiding een andere therapie te starten. Ten aanzien van de klachten van de patiënt mocht verweerster op basis van de symptomen en het door haar verrichte onderzoek vasthouden aan de werkdiagnose prostatitis.

Dat verweerster bij een toucher geen afwijkingen heeft gevoeld, terwijl een collega drie weken later wel een afwijking voelde, is goed mogelijk. Bij patiënt was sprake van een kleincellig carcinoom. Dit betreft een zeer snel progressieve aandoening, waarbij de tumor zeer snel kan groeien, waardoor er in drie weken tijd inderdaad een palpabele afwijking in de prostaat kan ontstaan die eerder niet voldaan was. Een aanwijzing van de snelle groei van de tumor kan worden gevonden in het feit dat patiënt in juli 2011 een autoreis naar Portugal heeft kunnen maken zonder dat dat blijkbaar onoverkomenlijke problemen heeft opgeleverd.

Deze klachtonderdelen zijn eveneens ongegrond.

6. Slotsom

De klacht zal in zijn geheel als ongegrond worden afgewezen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond en wijst de klacht af.

Aldus gegeven door:

mevrouw mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

prof. mr. L. Timmerman, lid-jurist,

dr. W.F.R.M. Koch, lid-beroepsgenoot,

drs. W.P. Haanstra, lid- beroepsgenoot,

drs. H.R. van Dop, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mevrouw mr. Y.M.C. Bouman, secretaris

en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mw. mr. Y.M.C. Bouman de secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.