ECLI:NL:TGZRGRO:2013:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/09

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:34
Datum uitspraak: 12-11-2013
Datum publicatie: 13-11-2013
Zaaknummer(s): G2013/09
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen uroloog. Klaagster verwijt verweerder dat hij een ongeschikte behandeling voor prostaatkanker inzette en voorts onvoldoende en onjuist onderzoek heeft verricht. Klacht ongegrond.

Rep.nr. G2013/09

12 november 2013

Def. 133

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 4 februari 2013

binnengekomen klacht van:

a,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C,

internist,

werkende te D,

verweerder,

BIG reg.nr: -,

gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, werkzaam bij VvAA te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 30 januari 2013, ingekomen op 4 februari 2013;

- het verweerschrift met bijlagen van 19 april 2013, ingekomen op 22 april 2013;

- een brief van klaagster van 14 juni 2013, ingekomen op 17 juni 2013;

- het proces-verbaal van vooronderzoek onder leiding van het lid-jurist van het

College, mr. drs. W.J. de Boer, van 2 juli 2013;

- de repliek van 12 juli 2013 ingekomen op 16 juli 2013;

- een brief van klaagster van 27 juli 2013, ingekomen op 27 juli 2013;

- een brief van klaagster van 23 augustus 2013, ingekomen op 3 september 2013.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 17 september 2013. Verschenen zijn: klaagster en verweerder, samen met zijn gemachtigde.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

Bij de echtgenoot van klaagster (hierna: patiënt) werd in 2004 de diagnose prostaatcarcinoom met uitzaaiingen gesteld. Hij werd hiervoor in ziekenhuis E te F behandeld. In verband met de reisafstand heeft ziekenhuis G in februari 2011de behandeling overgenomen.

In juli 2011 werd patiënt tijdens zijn vakantie in Portugal wegens hematurie (bloedverlies) en afsluiting in een ziekenhuis aldaar behandeld. Er werd geconstateerd dat de prostaat ontstoken was en dat de bloeding uit het bestraalde gebied van de prostaat kwam.

Op 13 september 2011 werd patiënt in verband met hematurie en voor nadere onderzoeken in ziekenhuis G opgenomen. Bij patiënt werden een cystoscopie (blaas-kijkonderzoek), een rectaal toucher (palpatie van de prostaat via het rectum) en een echo van de prostaat verricht en prostaatbiopten genomen. Nadat in alle biopten sprake bleek van kleincellig carcinoom, een agressieve tumorsoort, heeft verweerder op 28 september 2011 de behandeling van de uroloog overgenomen. Verweerder heeft in overleg met de uroloog tot een CT-scan thorax/abdomen besloten. Patiënt had veel last van urologische problemen, waarop een blaaskatheter is aangebracht en hem morfine als pijnbestrijding is verstrekt. Verweerder heeft de mogelijkheid van radiotherapie ter bestrijding van de hematurie met de radiotherapeut-oncoloog en de uroloog besproken, maar zij zagen dit niet als optie. Op 21 november 2011 werd patiënt – op zijn initiatief – in instituut H te I succesvol bestraald op de blaas, de prostaat en het sacrum. Patiënt is op xx xx 2012 overleden.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klaagster verwijt verweerder dat:

1. hij onvolledig onderzoek heeft gedaan door alleen een CT-scan thorax en abdomen uit te voeren terwijl een geheel onderzoek naar verdere uitzaaiingen nodig was.

2. er – door het ontbreken van een behandelplan – geen adequate pijnbestrijding heeft plaatsgevonden.

4. Het verweer

Uit de CT-scan van thorax en abdomen, die via de uroloog in september 2011 was verricht, bleek van uitzaaiingen in de longen. De cystoscopie en echo van de prostaat toonden recidief prostaatcarcinoom met massale doorgroei in de omgeving. Volgens de richtlijn kleincellig carcinoom is een CT-scan van thorax en abdomen het aangewezen onderzoek, omdat als er sprake is van botuitzaaiingen, die vrijwel altijd daarop te zien zijn. Een PET-scan of MRI wordt niet aanbevolen. Op een CT-scan van het abdomen zijn het gehele bekken en de prostaatregio afgebeeld. Net als bij de botscan in april 2011, staat ook nu in het verslag dat er geen botuitzaaiingen waren. Patiënt had vooral pijn door verstopping van de blaaskatheter door bloedstolsels; hij kreeg hierdoor last van blaaskrampen, loze aandrang en pijn bij het zitten. Om die pijnklachten te verlichten, heeft verweerder verstopping zo goed mogelijk voorkomen en de fentanylpleisters gecontinueerd. Dit laatste gebeurde in overleg met het pijnteam. Dat later van botuitzaaiingen bleek, was verrassend, maar ook indien hier eerder van was gebleken, was de pijnbehandeling met fentanylpleisters de eerste keuze. De pijnbehandeling heeft bij alle polibezoeken en opnames centraal gestaan. Patiënt werd beoordeeld door een gespecialiseerde pijnverpleegkundige. Dit gebeurde onder supervisie van een anesthesioloog. Verweerder heeft de mogelijkheid van palliatieve chemotherapie geopperd, patiënt heeft dat afgewezen. Radiotherapie was in principe niet meer mogelijk omdat de maximaal tolerabele dosis hem eerder al was toegediend. Nieuwe bestraling was alleen te overwegen als morfinebehandeling niet effectief was en de levensverwachting van de patiënt heel kort was. De nieuwe indicatie voor radiotherapie ontstond pas in november 2011. De pijnstilling was uiteindelijk niet optimaal door de agressiviteit van de ziekte en de locatie van de kanker, niet door een verkeerde behandeling.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 eerste klachtonderdeel

Verweerder heeft op 23 september 2011 in overleg met de uroloog tot een CT-scan thorax/abdomen besloten.

Het College merkt op dat de algemene richtlijn voor kleincellig carcinoom overwegend betrekking heeft op longcarcinoom en dat er geen richtlijn bestaat die specifiek op kleincellig carcinoom in de prostaat betrekking heeft. Bij aangetoond kleincellig carcinoom is een CT thorax – zoals bij patiënt is verricht – voldoende omdat botuitzaaiingen – voor zover aanwezig – daar ook uit blijken. Voor een PET-scan of MRI-scan was op dat moment geen indicatie. De genoemde onderzoeken zijn verricht ter nadere analyse en pasten binnen de context van de aandoening van patiënt en de fase waarin deze aandoening verkeerde.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.2 tweede klachtonderdeel

Gebleken is dat de pijnbehandeling steeds centraal heeft gestaan. Verweerder heeft getracht de pijn die door de verstoppingen werd veroorzaakt met blaasspoelingen te verlichten en er werd een behandeling met prednison/Fentanyl-pleisters gestart. Palliatieve chemotherapie werd door patiënt afgewezen. Toen patiënt in het MCL werd opgenomen, heeft verweerder heeft het pijnteam ingeschakeld, die hem adviseerde de behandeling met Fentanyl-pleisters voort te zetten. In verband met de al toegediende maximaal tolerabele dosis radiotherapie, was opnieuw bestralen zeer risicovol en eerst in de laatste fase van de ziekte eventueel nog een optie. Het College acht de pijnbehandeling zoals verweerder die heeft ingezet en vervolgd, adequaat en lege artis.

Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

6. Slotsom

De klacht zal als ongegrond worden afgewezen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond en wijst de klacht af.

Aldus gegeven door:

mevrouw mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

prof. mr. L. Timmerman, lid-jurist,

dr. W.F.R.M. Koch, lid-beroepsgenoot,

drs. W.P. Haanstra, lid- beroepsgenoot,

drs. H.R. van Dop, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mevrouw mr. Y.M.C. Bouman, secretaris

en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mw. mr. Y.M.C. Bouman de secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.