ECLI:NL:TGZRGRO:2013:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2012/20

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:33
Datum uitspraak: 09-04-2013
Datum publicatie: 10-04-2013
Zaaknummer(s): VP2012/20
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verpleekundige wegens het schenden van het vertrouwen van klaagster. Klacht kennelijk ongegrond en afgewezen.

Rep.nr. VP2012/20

9 april 2013

Def. 25

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 16 november 2013

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen

C,

werkzaam te B,

verweerster,

verpleegkundige,

BIG reg. nr: -.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van

-        het klaagschrift van 13 november 2012, ingekomen op 16 november 2012;

-        de aanvulling op het klaagschrift van 17 december 2012, ingekomen op

      20 december 2012;

-        het verweerschrift van 19 februari 2013, ingekomen op 21 februari 2013;

-        de repliek van 26 februari 2013, ingekomen op 27 februari 2013;

-        de dupliek van 1 maart 2013, ingekomen op 4 maart 2013.

De klacht is behandeld ter terechtzitting van 26 maart 2013.

2. Vaststaande feiten

2.1     

Verweerster is sinds maart 1984 werkzaam bij organisatie D, tot 1999 als ziekenverzorgende en sindsdien als B-verpleegkundige. Sinds 2001 werkt zij als casemanager binnen het psychosecluster, waar cliƫnten worden opgenomen met psychotische en/of aanverwante klachten.

2.2

De behandelrelatie met klaagster ving aan toen zij vrijwillig was opgenomen in instelling E in de periode van 27 augustus 2010 tot en met 26 juli 2011. Op laatstgenoemde datum werd klaagster opgenomen op de opnameafdeling van het psychosecluster voor vrijwillige behandeling. Gedurende deze opname heeft verweerster haar nog een periode wekelijks begeleid en ondersteund.

Dit casemanagement contact is per 14 februari 2012 afgesloten.

3. De klacht, het verweer en de beoordeling daarvan

3.1     

In het eerste klachtonderdeel brengt klaagster naar voren dat verweerster haar vertrouwen heeft geschonden en dat zelfs  in een situatie waarin zij, klaagster, kwetsbaar was. Verweerster toonde zich incompetent en maakte misbruik van haar machtspositie. Zij hield onvoldoende emotionele afstand en toonde geen respect, doordat zij er blijk van gaf niet te hebben geluisterd naar hetgeen klaagster haar had verteld.

Tegenover het verweer dat deze verwijten niet zijn onderbouwd en dat verweerster zich juist op professionele wijze voor haar heeft ingespannen, heeft klaagster onvoldoende ingebracht, zodat dit klachtonderdeel moet falen.

3.2

Het tweede klachtonderdeel houdt, naar het College begrijpt, in dat verweerster onjuist gehandeld heeft in een conflict dat klaagster had met F, een organisatie voor onder meer beschermd wonen. Verweerster had, aldus klaagster, kunnen bijdragen aan de oplossing van het conflict. In plaats daarvan heeft zij buiten haar medeweten telefonisch contact met F gezocht om een nieuwe verblijfplaats voor klaagster te regelen. Het conflict was toen nog niet opgelost en een excuus vanwege F was nog niet gekomen.

Verweerster brengt tegen dit klachtonderdeel het volgende in. De problemen met F dateerden van voor de periode dat verweerster als casemanager voor klaagster aantrad. Na haar aantreden heeft zij samen met klaagster aan rehabilitatiedoelen gewerkt. Daartoe behoorde het formuleren en realiseren van een woondoel. In verband daarmee heeft verweerster na overleg met klaagster onder meer met F telefonisch contact gehad. Het was voor verweester snel duidelijk dat  een nieuwe verblijfplaats bij die organisatie niet haalbaar was in verband met de onveminderde boosheid en strijdbaarheid van klaagster jegens deze organisatie. Het College stelt vast dat de  visie van klaagster verschilt met die van verweerster wat betreft het telefonisch contact met F. Klaagster houdt vol dat dit zonder haar toestemming heeft plaatsgehad, verweerster betoogt het tegendeel. Het College is niet bij machte vast te stellen welke visie de juiste is. Bij deze stand van zaken is het klachtonderdeel in zoverre ongegrond. Het verwijt dat verweerster te weinig zou hebben gedaan om het conflict met F op te lossen, treft evenmin doel. Klaagster heeft onvoldoende ingebracht tegen het hierboven omschreven verweer dat herstel van het contact met F niet haalbaar was en waarom dit zo was. Niet valt in te zien dat verweerster hiervoor een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt.

3.3. Het derde klachtonderdeel houdt in dat verweerster zich heeft ingespannen om voor klaagster een rechterlijke machtiging en dwangmedicatie te verkrijgen.

Verweerster brengt onder verwijzing naar haar aantekeningen naar voren dat zij op deze punten geen beslissingsbevoegdheid heeft en dat zij dit klaagster ook heeft uitgelegd. Klaagster heeft daartegen op haar beurt onvoldoende ingebracht, zodat het klachtonderdeel eveneens faalt. Het College tekent hierbij volledigheidshalve nog aan dat niet voldoende gesteld of gebleken is dat verweerster tot een rechterlijke machtiging en dwangmedicatie heeft geadviseerd, hetgeen op zichzelf valt binnen haar bevoegdheden als psychiatrisch verpleegkundige. Dit betekent dat het College niet toekomt aan de vraag of dit eventuele advies wat betreft inhoud en wijze van totstandkoming aan de professionele eisen voldoet.

6. Slotsom

De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Beslist moet worden als volgt.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

Verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond en wijst deze af.

Aldus gewezen door mr.dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist, drs. J. Mulder, mevrouw A.H.G. Buurman en mevrouw J. van der Sluis, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mevrouw mr. H.D. de Groot, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2013 door prof. mr. J.H.M. Willems, voorzitter, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. Y.M.C. Bouman, secretaris.

De secretaris:                                                                          De voorzitter:
Tegen een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg kan

            binnen 6 (ZES) weken na de dag van VERZENDING

van het afschrift van de beslissing schriftelijk beroep worden ingesteld door:

         - de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij

                         niet-ontvankelijk is verklaard;

                     - degene over wie is geklaagd;

                     - de hoofdinspecteur en de regionaal inspecteur van het Staatstoezicht

op de Volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het beroepschrift moet binnen de termijn van 6 weken na de dag van VERZENDING

van de beslissing op het secretariaat van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen zijn ONTVANGEN.

Het beroepschrift dient te zijn gericht aan:

                     - de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

                        Den Haag,

                        maar te worden gezonden aan:

                                  - de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, Postbus 11144, 9700 CC GRONINGEN,

die voor doorzending van de stukken naar het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag zorgdraagt.

Het beroepschrift dient te bevatten:

                    - de naam, voornamen en het adres van degene die het beroep instelt;

                     - een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep

                        is gericht;

                     - de gronden van het beroep;

                     - de handtekening van degene die het beroep instelt, zijn advocaat of

                        procureur of een andere gemachtigde.