ECLI:NL:TGZRGRO:2013:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/38

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:31
Datum uitspraak: 12-11-2013
Datum publicatie: 13-11-2013
Zaaknummer(s): G2013/38
Onderwerp: Niet of te laat komen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een internist wegens een onjuiste behandeling en het niet doorverwijzen van een patiënt met een darmperforatie. Klacht ongegrond en afgewezen.

Rep.nr. G2013/38

12 november 2013

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 28 maart 2013 ingekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen

C,

internist te D,

verweerder,

BIG registratienummer -,

gemachtigde: mr. M. Kremer.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 26 maart 2013, ingekomen op 28 maart 2013;

- het verweerschrift van 4 juni 2013, ingekomen op 5 juni 2013 en voorzien van 9 bijlagen en van het medisch dossier;

- het proces-verbaal van het op 3 juli 2013 gehouden vooronderzoek onder leiding van het lid-jurist van het College, mr. drs. W.J. de Boer;

- een brief van klager van 10 juli 2013, ingekomen op 12 juli 2013, met daarbij gevoegd opmerkingen over het verweerschrift en voorzien van 1 bijlage.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 17 september 2013. Verschenen zijn: klager en verweerder; laatstgenoemde werd vergezeld door zijn gemachtigde.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klager is de zoon van E, geboren op 10 maart 1930 en overleden op 18 april 2013 (verder te noemen patiënt).

2.2

Verweerder is met de behandeling van patiënt op 5 april 2011gestart in verband met een naar de lever gemetastaseerde (uitgezaaide) neuro-endocriene tumor. Eerder was een prostaatcarcinoom ontdekt. Patiënt had ook een voorgeschiedenis van cardiale problemen. Verweerder heeft een internist-oncoloog uit het F verzocht voor medebeoordeling en advies. Patiënt is vervolgens in het Neuro Endocriene Kenniscentrum van het F onderzocht en behandeld.

2.3

Op 23 juni 2011 heeft verweerder de in het F gestarte behandeling met Sandostatine op verzoek van het F voortgezet. In januari 2012 heeft verweerder overleg gehad met het F over de verslechterende gezondheidstoestand van patiënt en het F verzocht de behandeling over te nemen.

2.4

Op 29 januari 2013 is patiënt na tussenkomst van zijn huisarts in G wegens misselijkheid en diarree opgenomen. Bij de verwijsbrief van de huisarts was een schrijven van het F d.d. 15 januari 2013 gevoegd waarin onder andere stond: “Patiënt (...) wil heel duidelijk geen nieuwe interventies”. In G werd sterke progressie van het ziektebeeld en ingroei in het ileum met mogelijk een gedekte perforatie geconstateerd.

2.5

Op 5 februari 2013 werd patiënt na een gesprek met de familie uit G ontslagen. In het gesprek met de familie heeft verweerder uitgelegd dat de verdere behandeling van patiënt gericht diende te zijn op verlichting van klachten. Verweerder heeft de huisarts telefonisch en vervolgens schriftelijk geïnformeerd over de toestand van patiënt.

Op 11 maart 2013 heeft de familie van patiënt die ernstig ziek thuis verbleef contact opgenomen met de behandelend oncoloog van het F. Patiënt is vervolgens in het F onderzocht en daar op 14 maart 2013 opgenomen. Daar is gekozen voor chirurgische palliatie. Die behandeling leidde tot ernstige complicaties die uiteindelijk het overlijden tot gevolg hadden.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

  1. Verweerder is niet voldoende in contact getreden met de behandelend oncoloog van het F.
  2. Verweerder is zonder de benodigde inhoudelijke en dossierkennis overgegaan tot het formuleren van een eindoordeel en het stoppen van de behandeling.
  3. Verweerder heeft geen actie ondernomen op de darmperforatie.
  4. Verweerder heeft patiënt niet verwezen naar het F, maar op 5 februari 2013 als terminaal uit het ziekenhuis ontslagen.

4. Het verweer

Verweer voert het volgende te zijner verdediging aan.

  1. Bij het ontslag uit het ziekenhuis op 5 februari 2013 heeft verweerder voorgesteld dat de behandeling, gelet op het gevorderde stadium van het ziekteproces, gericht zou worden op palliatieve zorg en symptoombestrijding. De patiënt had dit verwacht en vond het prettig naar huis te gaan. Gelet hierop was er geen noodzaak om het F op de hoogte te stellen van de toestand van patiënt.
  2. Verweerder is van mening dat hij de slechte toestand van de patiënt goed kende en naar aanleiding daarvan een adequaat advies heeft gegeven.
  3. Verweerder meende tijdens de behandeling dat het niet nodig was om op de gedekte perforatie actie te ondernemen, omdat er geen klinische verschijnselen waren.
  4. Verweerder betoogt dat een verwijzing naar F niet zinvol was, omdat hij geen baat verwachtte van actief behandelen. De behandeling in het F heeft alleen maar tot complicaties geleid en niet aan verlichting van het lijden bijgedragen.

De klacht dient naar het oordeel van verweerder te worden afgewezen.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Eerste klachtonderdeel

Het College oordeelt als volgt over het eerste klachtonderdeel. Verweerder beschikte op 5 februari 2013 over de rapportage van het F van 15 januari 2013 over de toestand van patiënt. Die rapportage was van recente datum. Deze omstandigheid en de kennis en het ervaringsniveau waarover verweerder beschikt in aanmerking nemend, maken het begrijpelijk dat verweerder geen aanleiding zag om met het F in contact te treden. Opgemerkt dient nog te worden dat verweerder op 14 maart 2013 in een brief het F van de toestand van patiënt op de hoogte heeft gesteld en in die maand ook nog mondeling contact over patiënt heeft gehad met het F. Hieruit blijkt dat verweerder contacten met het F niet uit de weg ging.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.2 Tweede klachtonderdeel

Het College is van oordeel dat het tweede klachtonderdeel niet terecht is voorgedragen. Verweerder is naar het oordeel van het College tot een goed afgewogen oordeel gekomen. Hierbij spelen voor het College de progressie van de ziekte waaraan de patiënt leed, de aard daarvan, de leeftijd van patiënt, de longmetastase en de omstandigheid dat patiënt geen nieuwe interventies wenste een rol.

5.3 Derde klachtonderdeel

Het College acht het begrijpelijk dat verweerder geen actie heeft ondernomen op de gedekte perforatie. Daartoe was op basis van het ontbreken van klinische symptomen geen aanleiding.

5.4 Vierde klachtonderdeel

Het vierde klachtonderdeel is ongegrond om dezelfde redenen als verwoord bij het tweede klachtonderdeel.

6. Slotsom

De klacht zal als ongegrond worden afgewezen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond en wijst de klacht af.

Aldus gegeven door:

mevrouw mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

prof. mr. L. Timmerman, lid-jurist,

dr. W.F.R.M. Koch, lid-beroepsgenoot,

drs. W.P. Haanstra, lid- beroepsgenoot,

drs. H.R. van Dop, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mevrouw mr. Y.M.C. Bouman, secretaris

en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.