ECLI:NL:TGZRGRO:2013:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/22

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:30
Datum uitspraak: 12-11-2013
Datum publicatie: 13-11-2013
Zaaknummer(s): G2013/22
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de directeur behandelzaken van een tbs-instelling. Door klager is onvoldoende gesteld waaruit blijkt dat het gedrag van verweerder voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. De klacht is daarom niet-ontvankelijk.

Rep.nr. G2013/22

12 november 2013

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 22 januari 2013

binnengekomen klacht van:

A,

voorheen verblijvende in B,

thans verblijvende in het C,

klager,

advocaat: mr. Y.H.G. van der Hut,

tegen

D,

werkende als psychiater te E,

verweerder,

BIG reg.nr: -,

advocaat: mr. M.R. Gans.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 21 januari 2013, ingekomen op 22 januari 2013;

- het verweerschrift van 16 april 2013, ingekomen op 17 april 2013;

- de repliek van 7 mei 2013, ingekomen op 13 mei 2013;

- de dupliek van 8 augustus 2013, ingekomen op 8 augustus 2013.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 27 augustus 2013. Verschenen zijn: klager en verweerder, samen met zijngemachtigde. Ter terechtzitting is F, psychiater, als deskundige gehoord.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klager is bij vonnis d.d. 18 juni 1994 van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, alsmede terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van doodslag.

Vanaf 23 november 2009 verblijft klager in het G te H, nadat hij de jaren voordien behandeld is in diverse andere tbs-instellingen. Verweerder is psychiater en als directeur behandelzaken werkzaam in de Van G.

Uit de behandelrapportage van klager blijkt dat hij bekend is met delictgerelateerd drugsgebruik.

2.2

Sinds 11 augustus 2010 heeft klager begeleid verlof. Met ingang van 10 augustus 2011 is dit omgezet in onbegeleid verlof. In het kader van deze verlofregeling vinden urinecontroles op het gebruik van verdovende middelen plaats.

Op 20 september 2012 scoorde klager bij een urinecontrole positief op het gebruik van opiaten. Door een procedurele fout was het niet mogelijk een bevestigingsonderzoek te laten uitvoeren.

In overleg met klager werd besloten een haaranalyse te laten uitvoeren door het laboratorium van de ziekenhuisapotheek van het I. De uitslag van deze analyse duidde op herhaaldelijk cocaïnegebruik over een langere periode.

2.3

Klager heeft op 6 november 2012 een brief geschreven aan verweerder, waarin hij vraagt om een gesprek nu zijn resocialisatietraject naar aanleiding van urinecontroles en de haaranalyse is stopgezet. Bij brief van dezelfde datum heeft verweerder geantwoord dat de brief – gelet op de taakverdeling – ter behandeling is doorgezonden aan de eerste geneeskundige.

2.4

De eerste geneeskundige heeft op 9 november 2012 een gesprek gehad met klager, waarin zij heeft voorgesteld twee haarmonsters af te nemen en deze door verschillende laboratoria te laten onderzoeken. Klager heeft verzocht dit voorstel schriftelijk aan zijn raadsman te sturen, hetgeen de eerste geneeskundige bij brief van 22 november 2012 heeft gedaan.

Bij beslissing van 6 december 2012 heeft het gerechtshof in Arnhem de behandeling van de zaak geschorst teneinde door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) een haaranalyse te laten verrichten op basis van een door klager en zijn raadsman en de kliniek te formuleren vraagstelling. Het NFI heeft op 16 april 2013 gerapporteerd dat in het haarmonster geen gedragsbeïnvloedende middelen zijn aangetoond.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Verweerder is als leidinggevende en eindverantwoordelijke in gebreke gebleven met betrekking tot de zorg die hij klager als patiënt behoorde te geven.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Het handelen van verweerder betreft de toepassing van de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden (hierna mede te noemen: Bvt) en de daarop gebaseerde nadere regelgeving. Dit is niet zonder meer toetsbaar in het kader van het tuchtrecht.

Voorts is van belang dat verweerder heeft gehandeld in de hoedanigheid van leidinggevende. Er is aldus geen sprake van (direct) medisch handelen dan wel handelen de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg betreffende.

Gezien deze hoedanigheid en de aard van het handelen is een tuchtrechtelijke toetsing niet mogelijk.

Voor het geval wel sprake zou zijn van een situatie die zich tuchtrechtelijk laat toetsen, is verweerder niet op enige wijze tekortgeschoten.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het College stelt allereerst vast dat een haaranalyse niet een handhavingsmiddel is ten behoeve van de orde en veiligheid in een tbs-instelling dat valt onder de bevoegdheid van de directeur van de instelling. Er is geen basis voor dit onderzoek in de Bvt en nadere regelingen, in tegenstelling tot een urinecontrole. De beslissing tot afname van een haaranalyse kan naar het oordeel van het College onder de reikwijdte van het tuchtrecht vallen.

5.2

De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar dient te betrachten (eerste tuchtnorm), maar ook enig ander handelen of nalaten instrijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (tweede tuchtnorm). Het is onmiskenbaar de bedoeling van de wetgever geweest dat ook het handelen van een arts in een andere functie tot een tuchtrechtelijke veroordeling zou kunnen leiden, mits het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Tegen deze achtergrond is het College van oordeel dat de omschrijving van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg zoals opgenomen in artikel 1 Wet BIG er niet aan in de weg hoeft te staan dat handelen van artsen in een andere hoedanigheid als tuchtrechtelijk relevant aan de tuchtrechter wordt voorgelegd.

5.3

Verweerder heeft als leidinggevende als reactie op een brief van klager schriftelijk te kennen gegeven dat als verantwoordelijkheidsverdeling binnen de groep leidinggevenden is afgesproken dat de door klager opgeworpen vragen worden behandeld door de eerste geneeskundige. Deze is daarop ook daadwerkelijk in contact getreden met klager om tot een oplossing van het probleem te komen.

Naar het oordeel van het College heeft klager tegen deze achtergrond onvoldoende gesteld waaruit zou blijken dat het handelen van verweerder in dezer weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Het College zal de klacht daarom niet-ontvankelijk verklaren.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gegeven door:

mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

prof. mr. L. Timmerman, lid-jurist,

drs. F. Krijnen, lid-geneeskundige,

drs. M.J.T. Tijkotte, lid-geneeskundige,

drs. R. van der Eijk, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mw. mr. Y.M.C. Bouman, secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.