ECLI:NL:TGZRGRO:2013:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/21
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2013:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-11-2013 |
Datum publicatie: | 13-11-2013 |
Zaaknummer(s): | G2013/21 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de eerste geneeskundige van een tbs-instelling in de hoedanigheid van leidinggevende. Het College acht de klacht ontvankelijk, maar wijst deze als ongegrond af. |
Rep.nr. G2013/21
12 november 2013
Def. 131
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 22 januari 2013
binnengekomen klacht van:
A,
voorheen verblijvende in B,
thans verblijvende in het C,
klager,
advocaat: mr. Y.H.G. van der Hut,
tegen
D,
werkende als psychiater te E,
verweerster,
BIG reg.nr: -,
advocaat : mr. M.R. Gans.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift van 21 januari 2013, ingekomen op 22 januari 2013;
- het verweerschrift van 16 april 2013, ingekomen op 17 april 2013;
- de repliek van 7 mei 2013, ingekomen op 13 mei 2013;
- de dupliek van 8 augustus 2013, ingekomen op 8 augustus 2013.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 27 augustus 2013. Verschenen zijn: klager en verweerster, samen met haar gemachtigde. Ter terechtzitting is psychiater F, als deskundige gehoord.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,
die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1
Klager is bij vonnis d.d. 18 juni 1994 van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, alsmede ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van doodslag.
Vanaf 23 november 2009 verblijft klager in het G (hierna mede te noemen G), nadat hij de jaren voordien behandeld is in diverse andere tbs-instellingen. Verweerster is in deze kliniek werkzaam als psychiater, eerste geneeskundige.
Uit de behandelrapportage van klager blijkt dat hij bekend is met delictgerelateerd drugsgebruik.
2.2
Sinds 11 augustus 2010 heeft klager begeleid verlof. Met ingang van 10 augustus 2011 is dit omgezet in onbegeleid verlof. In het kader van deze verlofregeling vinden urinecontroles op het gebruik van verdovende middelen plaats.
Op 20 september 2012 scoorde klager bij een urinecontrole positief op het gebruik van opiaten. Door een procedurele fout was het niet mogelijk een bevestigingsonderzoek te laten uitvoeren.
In overleg met klager werd besloten een haaranalyse te laten uitvoeren door het laboratorium van de ziekenhuisapotheek van het H. De uitslag van deze analyse duidde op herhaald cocaïnegebruik over een langere periode.
2.3
Klager heeft op 6 november 2012 een brief geschreven aan de directeur behandelzaken van de G, waarin hij vraagt om een gesprek nu zijn resocialisatietraject naar aanleiding van urinecontroles en de haaranalyse is stopgezet. Bij brief van dezelfde datum heeft deze geantwoord dat de brief – gelet op de taakverdeling – ter behandeling is doorgezonden aan verweerster.
De raadsman van klager heeft op 7 november 2012 een haarmonster bij klager afgenomen voor een contra-expertise.
2.4
In een gesprek met klager op 9 november 2012 heeft verweerster voorgesteld twee haarmonsters af te nemen om door verschillende laboratoria te laten onderzoeken. Zij heeft medegedeeld dat de kliniek geen waarde zal hechten aan de uitslag van het onderzoek van het haarmonster dat op 7 november 2012 door de raadsman is afgenomen, omdat de afname van dit haarmonster niet volgens een juiste procedure is verlopen.
Bij brief van 9 november 2012 heeft klager verweerster gevraagd het voorstel schriftelijk aan zijn raadsman te sturen en gemeld dat het door zijn raadsman aangevraagde onderzoek niet gestaakt zal worden. Bij brief van 22 november 2012 heeft verweerster dit gedaan.
2.5
Klager heeft bij brief van 3 december 2013 aan verweerster gevraagd om helderheid met betrekking tot de haarafname voor de dubbele analyse.
Bij beslissing van 6 december 2012 heeft het gerechtshof in Arnhem de behandeling van de zaak geschorst teneinde door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) een derde haaranalyse te laten verrichten op basis van een door klager en zijn raadsman en de kliniek te formuleren vraagstelling. Het NFI heeft op 16 april 2013 gerapporteerd dat in het haarmonster geen gedragbeïnvloedende middelen zijn aangetoond.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Klager vindt de wijze waarop verweerster met hem is omgegaan als een van de eindverantwoordelijken niet gepast. Hij heeft telkens zijn welwillendheid getoond. Als leidinggevende heeft verweerster niet haar verantwoordelijkheid genomen in de zorg voor klager als patiënt.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Het handelen van verweerster betreft toepassing van de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden (hierna mede te noemen: Bvt) en de daarop gebaseerde nadere regelgeving. Dit is niet zonder meer toetsbaar in het kader van het tuchtrecht.
Voorts is van belang dat verweerster heeft gehandeld in de hoedanigheid van leidinggevende. Er is aldus geen sprake van (direct) medisch handelen dan wel handelen de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg betreffende.
Gezien deze hoedanigheid en de aard van het handelen is een tuchtrechtelijke toetsing niet mogelijk.
Voor het geval wel sprake zou zijn van een situatie die zich tuchtrechtelijk laat toetsen, is verweerster niet op enigerlei wijze tekortgeschoten. Verweerster heeft een acceptabele oplossing trachten te vinden door het doen van een voorstel tot nader onderzoek.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het College stelt allereerst vast dat een haaranalyse niet een handhavingsmiddel is ten behoeve van de orde en veiligheid in een tbs-instelling dat valt onder de bevoegdheid van de directeur van de instelling. Er is geen basis voor dit onderzoek in de Bvt en nadere regelingen, in tegenstelling tot een urinecontrole. De beslissing tot afname van een haaranalyse kan naar het oordeel van het College onder de reikwijdte van het tuchtrecht vallen.
5.2
De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar dient te betrachten (eerste tuchtnorm), maar ook enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (tweede tuchtnorm). Het is onmiskenbaar de bedoeling van de wetgever geweest dat ook het handelen van een arts in een andere functie tot een tuchtrechtelijke veroordeling zou kunnen leiden, mits het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Tegen deze achtergrond is het College van oordeel dat de omschrijving van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg zoals opgenomen in artikel 1 Wet BIG er niet aan in de weg hoeft te staan dat handelen van artsen in een andere hoedanigheid – zoals in dit geval het in de klacht omschreven handelen – als tuchtrechtelijk relevant aan de tuchtrechter wordt voorgelegd.
Het College acht klager ontvankelijk in zijn klacht.
5.3
Verweerster heeft als leidinggevende getracht een oplossing te zoeken voor het probleem dat was ontstaan nadat de uitslagen van een eerder verricht urineonderzoek en een haaranalyse door klager werden betwist. Zij heeft klager een voorstel gedaan voor een dubbele haaranalyse. Met betrekking tot de uitvoering daarvan heeft klager in zijn brieven enige vraagpunten opgeworpen. Naar het oordeel van het College heeft verweerster hier adequaat op gereageerd. Na de beslissing van het gerechtshof in Arnhem om het NFI een haaranalyse te laten verrichten, was er geen reden meer om de door verweerster voorgestelde dubbele haaranalyse te verrichten. Naar het oordeel van het College heeft verweerster zorgvuldig gehandeld. Het College acht de klacht daarom ongegrond
6. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart klager ontvankelijk in zijn klacht;
verklaart de klacht echter ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
prof. mr. L. Timmerman, lid-jurist,
drs. F. Krijnen, lid-geneeskundige,
drs. M.J.T. Tijkotte, lid-geneeskundige,
drs. R. van der Eijk, lid-geneeskundige,
bijgestaan door mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mw. mr. Y.M.C. Bouman de secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.