ECLI:NL:TGZRGRO:2013:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/06
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2013:28 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-11-2013 |
Datum publicatie: | 13-11-2013 |
Zaaknummer(s): | G2013/06 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een internist wegens onvoldoende zorg met betrekking tot darmproblematiek bij patiënt en het staken van de behandeling zonder de familie hierin te kennen. Klacht ongegrond en afgewezen. |
Rep.nr. G2013/06
12 november 2013
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 31 oktober 2012
binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
internist te D,
verweerder,
BIG reg.nr: -,
advocaat: mr. V.C.A.A.V. Daniels.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen van 22 oktober 2012, ingekomen op 31 oktober 2012;
- een aanvullend stuk van klaagster van 20 november 2012, ingekomen op 22 november 2012;
- het verweerschrift met bijlagen van 23 januari 2013, ingekomen op 28 januari 2013;
- het proces-verbaal d.d. 9 april 2013 van het vooronderzoek onder leiding van mr. drs. W.J.
de Boer, lid-jurist van het College.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 10 september 2013. Zowel klaagster als verweerder zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn advocaat.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,
die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1
De klacht heeft betrekking op de inmiddels overleden echtgenoot van klaagster (hierna
te noemen: patiënt).
2.2
Patiënt is op 30 april 2012 opgenomen in het ziekenhuis in E. Hij had pijn op de borst en rug en er werd aan een longembolie gedacht. Na onderzoek bleek dat er sprake was van een scheur in de aorta. Op 1 mei 2012 is hij overgeplaatst naar F. Op 2 mei 2013 is hij overgebracht naar G voor nader onderzoek en een aortaoperatie. Na uitvoerig overleg met chirurgen uit H en I werd besloten patiënt niet te opereren en een conservatieve behandeling te starten. Gedurende de behandeling kreeg patiënt meerdere klachten. Zo was zijn bloedsomloop naar zijn ruggenmerg niet optimaal, waardoor het gevoel in de benen wegging en hij een dwarslaesie kreeg. Daarnaast kreeg hij last van doorligplekken en had hij een grote wond op zijn stuit die moeizaam herstelde. Uiteindelijk ging het steeds slechter met patiënt. Er traden diverse complicaties op: onder andere een geperforeerde dikke darm door afsterven van de darmwand en versterf van de linker nier omdat deze verstoten was van bloedtoevoer. Op een gegeven moment was er sprake van een ‘multiple organ failure’, waarop er is besloten om de behandeling te staken. Patiënt is op xx-xx-xx komen te overlijden.
2.3.
Verweerder is bij de behandeling van patiënt betrokken geweest in de periode van 14 mei 2012 tot en met 1 juni 2012. Daarbij was hij vanaf 15 mei 2012 tot en met 30 mei 2012 afwezig in verband met zijn vakantie.
3. Standpunten van de partijen
3.1 De klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij destijds niets heeft gedaan aan de darmklachten van haar echtgenoot. Daarnaast verwijt zij hem dat hij ‘de stekkers eruit heeft gehaald’ zonder haar hierin te kennen en haar de gelegenheid te geven om waardig afscheid te nemen van haar echtgenoot.
3.2 Verweer
Verweerder voert aan dat hij ten tijde van de darmklachten bij patiënt afwezig was in verband met vakantie en daar dus niets over kan zeggen.
Verweerder stelt dat de beslissing om de behandeling van patiënt te staken geen eenzijdige, maar een multidisciplinaire beslissing was. Verweerder heeft de beslissing wel aan de familieleden medegedeeld omdat hij op dat moment de hoofdbehandelaar van patiënt was. Er was toen volgens hem geen ruimte meer om de patiënt met zijn familie te laten spreken.
4. Beoordeling van de klacht
Verweerder is maar relatief kort bij de behandeling van patiënt betrokken geweest, namelijk op de dag van opname in G en op de twee dagen voordat patiënt is komen te overlijden, dus in totaal drie dagen. Zoals hij heeft gesteld en zoals ook uit het medisch dossier blijkt, was verweerder niet bij de behandeling betrokken ten tijde van de darmproblematiek bij patiënt. Hem kan op dit punt dus geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Wat betreft de beslissing om de behandeling te staken, merkt het College op dat familieleden van de patiënt hiervoor geen toestemming behoeven te geven. Het is primair een beslissing die door de arts wordt genomen op basis van een geneeskundige beoordeling. Het is weliswaar goed om zoveel mogelijk in overeenstemming met de familieleden te handelen, maar het is zonder bijkomende omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken, niet verwijtbaar indien dit niet gebeurt.
Hoewel het College er begrip voor kan opbrengen dat klaagster graag nog met haar echtgenoot had willen spreken om afscheid van hem te kunnen nemen, was dit niet in zijn belang. De medicatie zou dan namelijk stopgezet moeten worden met als gevolg dat patiënt veel pijn zou hebben geleden omdat zijn darmen waren afgestorven. Verweerder heeft naar het oordeel van het College terecht het belang van patiënt laten prevaleren boven dat van klaagster.
Klaagster heeft in haar klaagschrift en tijdens het mondeling vooronderzoek naar voren gebracht dat zij onvoldoende antwoord kreeg op haar vragen en dat zij zich onheus bejegend voelde door overig (verpleegkundig) personeel dat betrokken is geweest bij de behandeling van haar echtgenoot. Voorgaande verwijten zijn, naar het College begrijpt, echter geen verwijten aan het adres van verweerder. Omdat het bovendien niet blijkt dat hij voor eventuele gebreken op dit punt verantwoordelijk kan worden gehouden, blijven deze verwijten onbesproken.
Gelet op bovenstaande zal de klacht ongegrond worden verklaard.
5. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,
mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,
dr. C. Halma, lid-beroepsgenoot,
drs. J.U.R. Niewold, lid-geneeskundige,
mw. drs. E. van Pinxteren-Nagler, lid-geneeskundige,
bijgestaan door mw. mr. N. Brouwer, secretaris.
en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van mw. mr. Y.M.C. Bouman, de secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.