ECLI:NL:TGZRGRO:2013:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen T2013/05

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:27
Datum uitspraak: 12-11-2013
Datum publicatie: 13-11-2013
Zaaknummer(s): T2013/05
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een tandarts wegens onder meer het stellen van een onjuiste diagnose en het weigeren van tandheelkundige zorg. Klacht ongegrond en afgewezen.

Rep. nr . T2013/5

12 november 2013

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 12 april 2013 ingekomen klacht van

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. A.E. Diepersloot,

tegen

C,

tandarts te D,

verweerder,

BIG-reg.nr. -,

advocaat: mr. Th. F. de Jong.

1. Verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift van 10 april 2013, ingekomen op 12 april 2013;

- het verweerschrift van 24 juni 2013, ingekomen per fax op 24 juni 2013 en - met drie bijlagen - per gewone post op 25 juni 2013;

- het proces-verbaal van het op 27 augustus 2013 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist van het College;

- de op 17 september 2013 gedateerde brief van de advocaat van verweerder met twee bijlagen, ingekomen op 10 september 2013.

1.2

De klacht is behandeld ter openbare zitting van het College van 1 oktober 2013, alwaar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder, bijgestaan door zijn advocaat. Ter zitting is E, als hoofdassistente werkzaam in de praktijk van verweerder, als getuige gehoord. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Op maandag 25 februari 2013 heeft klaagster zich vervoegd bij verweerder met niet goed lokaliseerbare pulpitis-achtige pijnklachten. Verweerder heeft toen röntgenfoto's genomen maar kon geen ontsteking constateren. Omdat hij vermoedde dat het probleem een kies betrof waarop weinig glazuur zat, raadde hij klaagster aan haar tanden te poetsen met een ander merk tandpasta dan zij placht te gebruiken.

2.2

Omdat de pijn verergerde, heeft klaagster zich op dinsdag 26 februari 2013 opnieuw bij verweerder vervoegd. Omdat verweerder nog steeds vermoedde dat de oorzaak van de pijn de kies was waarop weinig glazuur zat, heeft hij het gebied rondom die kies gelaserd in de hoop dat daardoor de bloeddoorstroming beter op gang zou komen en de pijn vanzelf zou wegtrekken. Verder adviseerde de assistente van verweerder klaagster om Paracetamol en Advil in te nemen. Verweerder liet klaagster weten dat als de pijn zou aanhouden een zenuwbehandeling nodig zou zijn.

2.3

Vanwege toename van de pijnklachten heeft klaagster op woensdag 27 februari 2013 telefonisch contact opgenomen met de praktijk van verweerder. Zij uitte het vermoeden dat een wortelkanaalbehandeling geïndiceerd was, waarop haar te kennen werd gegeven dat verweerder geen wortelkanaalbehandelingen (meer) uitvoerde en dat zijn collega die dat wel deed met vakantie was. Op de vraag van klaagster aan de assistente van verweerder of zij een telefoonnummer had van een tandarts die klaagster kon behandelen, heeft de assistente klaagster het telefoonnummer gegeven van F, een praktijk waarnaar volgens de assistente vaker werd verwezen.

2.4

Klaagster heeft geen contact gezocht met F, maar met een andere tandarts. Zij heeft zich in de middag van 27 februari 2013 bij deze tandarts vervoegd, die een zenuwbehandeling heeft uitgevoerd en klaagster een antibioticumkuur heeft voorgeschreven.

3. De klacht

De klacht betreft de wijze waarop verweerder klaagster heeft behandeld en houdt – meer specifiek en zakelijk weergegeven – in dat

(i) verweerder op zowel 25 als 26 februari 2013 een onjuiste diagnose heeft gesteld;

(ii) tijdens het consult op 26 februari 2013 verwijtbaar geen nieuwe röntgenfoto is genomen;

(iii) verweerder verwijtbaar het advies aan klaagster heeft gegeven Paracetamol en Advil in te nemen;

(iv) de door verweerder uitgevoerde laserbehandeling dubieus is te achten;

(v) verweerder verwijtbaar geen overleg met een collega heeft gevoerd;

(vi) in de praktijk van verweerder verwijtbaar geen tandarts aanwezig is die wortelkanaalbehandelingen uitvoert;

(vii) verweerder verwijtbaar geen wortelkanaalbehandelingen (meer) uitvoert.

4. Het verweer

4.1

Verweerder is van mening dat hem ter zake van de behandeling van klaagster geen verwijt treft, laat staan dat hem tuchtrechtelijk iets zou zijn aan te rekenen. Klaagster was, aldus verweerder, al geruime tijd patiënt in zijn praktijk. Op grond van eerdere behandelingen was zijn analyse op 25 februari 2013 dat een ontsteking de oorzaak van de pijnklachten van klaagster zou kunnen zijn, maar dat ook slijtage van het composiet en het (bijna) blootliggen van tandbeen daaraan ten grondslag konden liggen. Die laatste mogelijke oorzaken vielen op basis van de gemaakte röntgenfoto's ook niet uit te sluiten. Evenmin viel op 26 februari 2013 een oorzaak van de pijn vast te stellen, ook niet door middel van temperatuurbeïnvloeding en percussie, aldus verweerder. Een wortelkanaalbehandeling is dan ook niet geadviseerd, omdat daarvoor identificatie van de oorzaak van de pijn noodzakelijk is en deze behandeling niet "op de gok" mag plaatsvinden.

4.2

Verweerder is dan ook van opvatting dat hem niet kan worden verweten een onjuiste diagnose te hebben gesteld. Hij heeft klaagster adequaat behandeld door het doen plaatsvinden van een thermische laserbehandeling, omdat deze bij veel pijnklachten als die van klaagster leidt tot vermindering of verdwijning van de klachten en in een geval als dat van klaagster gebruikelijk en zonder enig risico en bijwerking is. Het advies - dat overigens niet door verweerder maar door zijn assistente is gegeven - om Paracetamol en Advil in te nemen, is eveneens gebruikelijk. Voorts zou een op 26 februari 2013 te maken nieuwe röntgenfoto geen nieuwe informatie hebben opgeleverd, terwijl bovendien tandartsen worden verondersteld terughoudend te zijn in het patiënten blootstellen aan röntgenstraling, aldus nog steeds verweerder.

4.3

Voor raadpleging van een collega was, zo heeft verweerder betoogd, geen aanleiding nu de omstandigheid dat hij op 25 en 26 februari 2013 niet in staat was een diagnose te stellen niet het gevolg was van tekortschietende kennis of ervaring, maar van de uitkomst van het door hem ingestelde onderzoek.

4.4

Het verwijt dat verweerder geen wortelkanaalbehandelingen (meer) uitvoert, acht verweerder onbegrijpelijk. Dat is immers het gevolg van een - toelaatbare - verdeling van de werkzaamheden binnen het samenwerkingsverband in zijn praktijk en daarmee verantwoord. Voorts valt hem niet te verwijten dat een eventueel noodzakelijke wortelkanaalbehandeling in zijn praktijk niet zou hebben kunnen plaatsvinden omdat zijn collega, die de wortelkanaalbehandelingen pleegt uit te voeren, met vakantie was, in welk geval immers indien noodzakelijk een beroep kan worden en wordt gedaan op collega-tandartsen van F. Dit een en ander op 25 of 26 februari 2013 aan klaagster laten weten was, aldus ten slotte verweerder, niet nodig omdat toen een wortelkanaalbehandeling niet aan de orde was, en voorts collega-tandartsen van F op korte termijn zo een behandeling zouden kunnen uitvoeren indien daartoe aanleiding zou bestaan.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het College overweegt in de eerste plaats dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met wat ten tijde van het handelen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De essentie van de klacht is, zoals klaagster ook ter gelegenheid van het mondeling voroonderzoek heeft benadrukt, dat verweerder een verkeerde diagnose heeft gesteld, in het bijzonder op 26 februari 2013, ten gevolge waarvan de behandeling van de klacht door verweerder ook niet adequaat is geweest.

5.3

Naar het oordeel van het College ontbeert de klacht in zoverre goede grond. Gelet op de niet dan wel onvoldoende bestreden uiteenzetting van verweerder omtrent - de uitkomsten van - zijn onderzoek, is niet onbegrijpelijk dat verweerder niet met voldoende mate van zekerheid tot de vaststelling van de oorzaak van de pijnklachten heeft kunnen komen. Bij die stand van zaken kan niet worden gezegd dat de gegeven adviezen en de toegepaste behandelingen niet voldoen aan hetgeen van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsbeoefenaar kan worden geëist. Daaraan doet niet af dat verweerder wellicht verder strekkend onderzoek had kunnen doen, bijvoorbeeld in de vorm van het andermaal maken van röntgenfoto's op 26 februari 2013, nu binnen de groep van beroepsbeoefenaren waartoe verweerder behoort van een uitgekristaliseerde opvatting dienaangaande geen sprake is en niet kan worden gezegd dat de opvatting van verweerder niet verdedigbaar zou zijn.

5.4

Bij de genoemde stand van zaken kan verweerder er ook geen verwijt van worden gemaakt dat hij geen collegiaal overleg heeft gepleegd. Bijzondere feiten of omstandigheden die daartoe zouden hebben genoopt, zijn gesteld noch aannemelijk geworden.

5.5

Wat de klachtonderdelen (vi) en (vii) betreft, is het College van oordeel dat deze evenmin gegrond zijn. De wijze waarop verweerder zijn praktijk heeft ingericht is alleszins aanvaardbaar en de voorziening die is getroffen in geval van afwezigheid van zijn collega in de praktijk is adequaat. Dat verweerder daarover met klaagster niet eerder heeft gesproken dan hij heeft gedaan kan, gelet op de bevindingen van verweerder op basis van zijn onderzoek bij klaagster, hem niet met recht worden verweten.

6. Slotsom

De slotsom is dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is en dat deze dus dient te worden afgewezen.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door

prof. mr. J.H.M. Willems, voorzitter,

mr. H. van Lokven-Van der Meer, lid-jurist,

drs. P.A. Mouw, lid-beroepsgenoot,

drs. P. de Haan, lid-beroepsgenoot,

dr. J.H. van der Veen, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mr. H.D. de Groot, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.C. Bouman, secretaris.

De secretaris De voorzitter

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.