ECLI:NL:TGZRGRO:2013:26 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/53
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2013:26 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-11-2013 |
Datum publicatie: | 27-11-2013 |
Zaaknummer(s): | G2013/53 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een psychiater wegens: 1. het ten onrechte stellen van de diagnose pseudologica fantastica, 2. het onjuist overdragen van het medisch dossier, 3. het niet berspreken van de diagnose met klager, 4. het weigeren van inzage in het medisch dossier, 5. het onjuist inlichten over de eigen bijdrage. Klachten kennelijk ongegrond en afgewezen. |
Rep.nr. G2013/53
26 november 2013
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 25 juni 2013
binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen
C,
wonende te D,
verweerder,
pyschiater,
BIG reg. nr: -.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van
- het klaagschrift van 21 juni 2013, ingekomen op 25 juni 2013;
- het verweerschrift van 2 september 2013, ingekomen op 3 september 2013;
- de repliek van 10 oktober 2013, ingekomen op 11 oktober 2013;
- de dupliek van 1 november 2013, ingekomen op 4 november 2013.
De klacht is behandeld in raadkamer.
2. Vaststaande feiten
2.1
Klager is onder behandeling geweest bij E met als behandelend artsen eerst Fen later, vanaf 1 juni 2012, verweerder.
2.2
De behandeling is op klagers verzoek beëindigd in oktober 2012. Verweerder had hem toen tweemaal gezien in het kader van de medicamenteuze controle.
2.3
De behandeling is hervat in december 2012, waarna er opnieuw twee contacten waren, en heeft geduurd tot medio juni 2013. Toen is de behandeling van klager overgedragen aan G.
3. De klacht
De klacht valt in vijf onderdelen uiteen.
3.1. (eerste klachtonderdeel)
Klager brengt naar voren dat bij hem ten onrechte de diagnose pseudologica fantastica is gesteld, dat verweerder – zo begrijpt het College - dat ook heeft erkend en heeft toegezegd alle passages die op deze foutieve diagnose betrekking hebben uit het medisch dossier te verwijderen en de toenmalige huisarts daarvan in kennis te stellen. Deze toezegging is niet gestand gestaan, aldus klager. Verweerder stelt, zakelijk weergegeven, echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de diagnose, dat hij geen toezegging heeft gedaan als klager stelt en dat het behoud van deze diagnose in het dossier noodzakelijk was voor een goed hulpverlenerschap. Hij beroept zich te dien aanzien op artikel 2.3 sub c van de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de KNMG (januari 2010).
Klager heeft tegenover de gemotiveerde ontkenning van verweerder geen aanvullende gegevens in het geding gebracht waaruit zou moeten afgeleid dat de gestelde toezegging hem inderdaad is gedaan. Het moet er dus voor worden gehouden dat het klachtonderdeel faalt wat betreft het niet nakomen van die beweerdelijk gedane belofte.
Voor zover klager bedoeld heeft te klagen over de onjuistheid van de diagnose, geldt dat hij onvoldoende heeft ingebracht tegen het gemotiveerde verweer dat die diagnose helder en juist was. Uitgaande van die diagnose mocht verweerder zich als zorgvuldig handelend arts op het standpunt stellen dat gegevens daarover in het dossier behouden dienden te blijven. Hij heeft zich terecht beroepen op de Richtlijnen van de KNMG. Het College voegt hier nog aan toe dat ook artikel 2.2 van deze Richtlijnen aan verwijdering van deze diagnose uit het dossier in de weg stond. Het recht van de patiënt op correctie strekt, zo blijkt uit deze bepaling, niet zo ver dat de (juiste) diagnose mag worden gewijzigd. Is de patiënt het met die diagnose niet eens, mag hij een verklaring aan het dossier laten toevoegen, waarin zijn (afwijkende) visie op de diagnose wordt weergegeven, aldus nog steeds deze bepaling. Het klachtonderdeel faalt dus ook voor het overige.
3.2 (tweede klachtonderdeel)
Dit klachtonderdeel houdt in dat verweerder het medisch dossier van klager na diens verhuizing van H naar I niet, zoals afgesproken, rechtstreeks heeft overgedragen aan de GGZ in zijn nieuwe woonplaats, maar eerst aan zijn huisarts aldaar. Als gevolg daarvan is ook deze nieuwe huisarts door de onjuiste diagnose beïnvloed, aldus klager. Verweerder erkent dat er een afspraak bestond zoals klager stelt. Louter met het oog op het zwaarwegende belang van klagers gezondheidstoestand, meer in het bijzonder ter voorkoming van het decompenseren van zijn psychiatrisch toestandsbeeld, is echter besloten spoedshalve toch eerst de nieuwe huisarts te informeren. Ofschoon klager moet worden toegegeven dat het beter was geweest dat deze wijziging ten opzichte van de gemaakte afspraak met hem was besproken - dat verweerder dat heeft geprobeerd of dat dit onmogelijk is geweest, is niet gesteld of gebleken - ziet het College in het licht van de zojuist omschreven toelichting die verweerder heeft gegeven onvoldoende aanleiding hem met betrekking tot dit klachtonderdeel een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Daarbij laat het College wegen dat in de bewuste brief aan de huisarts overeenkomstig klagers wens geen melding is gemaakt van de diagnose waarvan klager de juistheid bestrijdt. Hieruit blijkt dat deze huisarts daardoor toen niet kan zijn beïnvloed. Dit neemt niet weg dat de huisarts door bestudering van het medisch dossier van deze diagnose kennis zal hebben genomen. Uit het onder 3.1. overwogene volgt dat daartegen geen bezwaar bestond en dat dit zelfs nodig was voor een goede medische begeleiding van klager. Ook dit klachtonderdeel treft dus geen doel.
3.3 (derde klachtonderdeel)
Klager brengt naar voren dat de door hem bestreden diagnose nooit met hem is besproken. Verweerder voert hiertegen aan dat de diagnose op 6 februari 2013 met hem is besproken. Klager heeft dit op zijn beurt niet ontkend. Bovendien vindt het verweer steun in het medisch dossier. Bij deze stand van zaken gaat ook dit klachtonderdeel niet op.
3.4 (vierde klachtonderdeel)
Dit klachtonderdeel houdt in dat E - het College leest voor de behandeling van deze klacht: verweerder - heeft geweigerd hem zijn medisch dossier over te dragen. Verweerder was daartoe, zoals hij terecht aangevoerd, op grond van artikel 2.1 van de onder 3.1 genoemde Richtlijnen echter niet gehouden. De patiënt heeft slechts recht op inzage in en afschrift van het dossier. Er is onvoldoende gesteld of gebleken dat verweerder klager die inzage en dat afschrift geheel of gedeeltelijk heeft onthouden. Het College vertrouwt er bij die stand van zaken echter op dat verweerder klager alsnog op eerste verzoek afschrift van het medisch dossier zal verstrekken, indien en voor zover dit nog nodig is, omdat de desbetreffende gegevens immers reeds in deze procedure zijn ingebracht.
Voor zover klager tevens bedoeld heeft erover te klagen dat het dossier te laat aan de G is overgedragen, heeft verweerder naar voren gebracht dat hem dit spijt, maar dat, zo begrijpt het College, dit het gevolg is van een tijdelijke administratieve onderbezetting. Het College ziet onvoldoende aanleiding verweerder hiervoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden. Klager heeft weliswaar nog betoogd dat er zoveel vertraging is opgetreden dat hij onnodig lang verstoken is gebleven van de nodige begeleiding en medicatie, maar dit kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aanvaard, mede gezien het feit dat zijn nieuwe huisarts, zoals verweerder onbestreden heeft aangevoerd, nu juist bij brief van 12 juni 2013, spoedig nadat de feitelijke verhuizing van klager naar I bekend was geworden, was ingelicht om de continuïteit van de medicatieverstrekking te garanderen en aldus decompensatie te voorkomen. Bij een brief van twee dagen later is bovendien de G op de hoogte gesteld van de problematiek van klager en van de medicatie die hij toen gebruikte.
Ook dit klachtonderdeel faalt.
3.5 (vijfde klachtonderdeel)
Voor het gemotiveerd bestreden verwijt dat verweerder heeft toegezegd dat er geen eigen bijdrage zou worden ingehouden en dat die toezegging niet is nagekomen, dan wel dat hij hem onjuist heeft ingelicht over deze bijdrage, heeft klager onvoldoende gegevens naar voren gebracht. Het College vindt daarvoor ook overigens onvoldoende aanknopingspunten. Dit klachtonderdeel treft evenmin doel.
4. Slotsom
De klacht faalt in alle onderdelen, is aldus kennelijk ongegrond en zal worden afgewezen.
5. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af.
Aldus gewezen door mr.dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, dr. A.J.K. Hondius en drs. P. Bögels, leden-geneeskundigen, bijgestaan door mevrouw mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2013 door mevrouw mr. J.G.W. Lootsma- Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. Y.M.C. Bouman, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.