ECLI:NL:TGZRGRO:2013:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen A2013/01

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:25
Datum uitspraak: 26-11-2013
Datum publicatie: 27-11-2013
Zaaknummer(s): A2013/01
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een apotheker. Verweerder heeft in opdracht van een TBS-instelling een haaranalyse uitgevoerd op een haarmonster van klager. Klager is het niet eens met de uitslag van het onderzoek en heeft verweerder om een toelilchting gevraagd. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van klager, maar heeft zijn reactie aan de TBS-instelling - de opdrachtgever van de haaranalyse - gezonden. Klager acht het onzorgvuldig dat verweerder niet richting hem heeft gereagerd. Klacht kennelijk ongegrond en afgewezen.

Rep.nr. A2013/01

26 november 2013

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 22 januari 2013

binnengekomen klacht van:

A,

voorheen verblijvende in C,

thans verblijvende in het D,

klager,

advocaat: mr. Y.H.G. van der Hut,

tegen

E,

Apotheker,

werkende te F,

verweerder,

BIG reg.nr: -.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 21 januari 2013, ingekomen op 22 januari 2013;

- het verweerschrift van 26 maart 2013, ingekomen op 28 maart 2013;

- een brief met bijlage van mr. M.J.C. Verlaan van 18 april 2013, ingekomen 19 april 2013;

- de repliek van 3 juli 2013, ingekomen op 4 juli 2013;

- de dupliek van 14 augustus 2013, ingekomen op 15 augustus 2013.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld in raadkamer van 27 augustus 2013.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klager is bij vonnis d.d. 18 juni 1994 van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, alsmede ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van doodslag.

Vanaf 23 november 2009 verblijft klager in C te G, nadat hij de jaren voordien behandeld is in diverse andere tbs-instellingen.

Uit de behandelrapportage van klager blijkt dat hij bekend is met delictgerelateerd drugsgebruik.

2.2

Sinds 11 augustus 2010 heeft klager begeleid verlof. Met ingang van 10 augustus 2011 is dit omgezet in onbegeleid verlof. In het kader van deze verlofregeling vinden urinecontroles op het gebruik van verdovende middelen plaats.

Op 20 september 2012 scoorde klager bij een urinecontrole positief op het gebruik van opiaten. Door een procedurele fout was het niet mogelijk een bevestigingsonderzoek te laten uitvoeren.

In overleg met klager werd besloten een haaranalyse te laten uitvoeren door het Laboratorium ziekenhuisapotheek van het H (hierna mede te noemen: het laboratorium). Het haarmonster werd door C op 2 oktober 2012 onder registratienummer 1435 (anoniem) gezonden aan het laboratorium met het verzoek een onderzoek te verrichten. De uitslag van deze analyse van 31 oktober 2012 duidde op herhaaldelijk cocaïnegebruik over een langere periode.

2.3

De medische dienst van C heeft het uitslagenformulier aan klager uitgereikt. Het laboratorium heeft, ook nadat het onderzoek verricht was, contact onderhouden met C met betrekking tot het onderzoek.

Apotheker I, verbonden aan het laboratorium, heeft bij brief van 21 november 2012 aan C uitleg gegeven met betrekking tot het door het laboratorium verrichte onderzoek.

Klager heeft bij faxbericht van 29 november 2012 het laboratorium verzocht hem het volledig toxicologisch rapport te overhandigen.

Bij faxbericht van 5 december 2012 aan verweerder, hoofd van het laboratorium, heeft klager verzocht de resultaten van het onderzoek aan hem te zenden.

Verweerder heeft met betrekking tot deze berichten contact gehad met C.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klager is het niet eens met de uitslag van het door het laboratorium uitgevoerde haaronderzoek en wordt daarin bevestigd door later uitgevoerde onderzoeken. Hij heeft het laboratorium een faxbericht gezonden en – toen hij daarop geen reactie ontving – verweerder als hoofd van het laboratorium aangeschreven om nadere gegevens te ontvangen.

Klager acht het niet zorgvuldig van verweerder dat hij als hoofd van het laboratorium niet richting klager heeft gereageerd op zijn faxberichten, maar daarover wel contact heeft onderhouden met het hoofd van de medische dienst van C.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Verweerder voert allereerst aan dat de klacht niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard omdat het door het laboratorium uitgevoerde onderzoek op het haar niet te beschouwen is als een handeling op het gebied van de geneeskunst, zoals genoemd in de WGBO en de Wet BIG. Het onderzoek heeft er niet toe gestrekt de gezondheid van een persoon te bevorderen, bewaken, genezen, behoeden voor een ziekte of om de gezondheidstoestand te beoordelen, zoals is voorgeschreven in artikel 1 van de Wet BIG.

Voor zover de klacht ontvankelijk wordt geacht, voert verweerder aan dat deze ongegrond is. Het laboratorium heeft het onderzoek verricht in opdracht van C. Op de relatie tussen klager en C is de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna mede te noemen: de Bvt) van toepassing. In artikel 20 van de Bvt worden beperkingen gegeven ten aanzien van het recht op inzage van de verpleegde in zijn eigen dossier, waarbij aan het hoofd van de inrichting bevoegdheden tot onthouding zijn toegekend.

Het bepaalde in artikel 7:464 van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing gelet op onderhavige bijzondere “opdrachtrelatie”, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich er niet tegen verzet. In de relatie tussen klager en het laboratorium verzet de aard van de rechtsbetrekking zich tegen onverkorte toepassing van het inzagerecht. De toets door het hoofd van de inrichting zou daarmee worden omzeild.

Het laboratorium is bereid de onderliggende stukken van het onderzoek aan C te sturen zodat het hoofd van de inrichting kan beoordelen of klager daarvan kennis mag nemen.

Tenslotte voert verweerder aan dat hij het onderzoek niet heeft verricht, maar een medewerker van het laboratorium waar hij hoofd van is. Er kan er geen sprake zijn van een inhoudelijke beoordeling van zijn onderzoekshandelingen, nu hij geen onderzoekshandelingen in deze heeft verricht.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

De klacht richt zich tegen verweerder als hoofd van het laboratorium waar de haaranalyse heeft plaatsgevonden door een onderzoeker van het laboratorium. Het College dient allereerst vast te stellen of de klacht kan worden ontvangen nu deze zich richt tegen verweerder als apotheker in de hoedanigheid van leidinggevende aan het laboratorium.

5.2

De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar dient te betrachten (eerste tuchtnorm), maar ook enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (tweede tuchtnorm). Het is onmiskenbaar de bedoeling van de wetgever geweest dat ook het handelen van een beroepsbeoefenaar in een andere functie tot een tuchtrechtelijke veroordeling zou kunnen leiden, mits het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Tegen deze achtergrond is het College van oordeel dat de omschrijving van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg zoals opgenomen in artikel 1 Wet BIG er niet aan in de weg hoeft te staan dat handelen van beroepsbeoefenaren in een andere hoedanigheid als tuchtrechtelijk relevant aan de tuchtrechter wordt voorgelegd.

Het College is van oordeel dat de wijze van reageren op schriftelijke vragen van een patiënt aan een leidinggevende met betrekking tot een onderzoek dat door een medewerker waaraan de beroepsbeoefenaar leiding geeft, is verricht, voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Klager is op dit punt ontvankelijk in zijn klacht.

5.3

Verweerder heeft voorts gesteld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht omdat het uitgevoerde laboratoriumonderzoek niet is te beschouwen als een handeling op het gebied van de geneeskunst in de zin van de Wet BIG. Het College verwerpt dit standpunt. Het is niet nodig dat er rechtstreeks contact is met de patiënt: de klinisch chemicus die stoffen, afkomstig van een patiënt, onderzoekt en de onderzoeksresultaten beoordeelt, verricht handelingen op het gebied van de geneeskunst (MvT, Kamerstukken II 1985/86, 19 522, nr. 3, p. 85). Op basis van artikel 1, eerste lid, van de Wet BIG vallen deze handelingen onder het begrip handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg.

Het College acht klager ontvankelijk in zijn klacht.

5.4

Verweerder heeft als leidinggevende van een laboratorium naar aanleiding van faxberichten niet rechtstreeks contact opgenomen met klager, maar is in contact getreden met C, die de opdrachtgever van de haaranalyse was. Het College is van oordeel dat verweerder – gelet op het feit dat sprake was van een anoniem haarmonster dat onder een registratienummer was ingezonden, de omstandigheid dat C opdrachtgever was en de bijzondere rechtspositie van klager – niet onjuist heeft gehandeld in deze omstandigheden. Verweerder heeft gereageerd op de vraag van klager in zijn faxbericht. Dat hij zijn reactie heeft gezonden aan C acht het College in deze bijzondere omstandigheden verdedigbaar. Hem valt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken en de klacht zal daarom als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6. Slotsom

Het College acht klager ontvankelijk in zijn klacht, maar wijst deze als kennelijk ongegrond af.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

prof. mr. L. Timmerman, lid-jurist,

drs. E.E. Gerbrands, lid-beroepsgenoot,

drs. B.J. Talsma, lid-beroepsgenoot,

drs. J. Boiten, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2013 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.