ECLI:NL:TGZRGRO:2013:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen T2013/12

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:23
Datum uitspraak: 19-11-2013
Datum publicatie: 20-11-2013
Zaaknummer(s): T2013/12
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een tandarts wegens het weigeren van tandheelkundige eerste hulp tijdens zijn spoeddienst. Klacht gegrond. Maatregel: waarschuwing.

Rep. nr. T2013/12

19 november 2013

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 24 december 2012

binnengekomen klacht van

A,

wonende te B ,

klaagster,

tegen

C ,

tandarts te D ,

verweerder,

BIG reg.nr. -,

advocaat: mr. F. Beenhakker.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het ongedateerde klaagschrift, ingekomen op 24 december 2012;

- het verweerschrift met bijlage van 28 april 2013, ingekomen op 1 mei 2013;

- de brief van verweerder van 29 mei 2013, ingekomen op 31 mei 2013;

- de repliek van 12 juni 2013, ingekomen op 28 juni 2013;

- de brief van de secretaris van het College van 20 augustus 2013, waarin zij partijen laat weten dat het College in raadkamer heeft beslist dat de klacht niet buiten aanwezigheid van partijen, maar ter zitting behandeld zal worden;

- geluidsfragmenten van een viertal opgenomen telefoongesprekken.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 1 oktober 2013 . K laagster en verweerder zijn beiden verschenen, verweerder bijgestaan door zijn advocaat. Partijen hebben hun standpunten nadere toegelicht, wat klaagster betreft onder overlegging van enige bescheiden en wat de advocaat van verweerder betreft aan de hand van een pleitnota. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1.

Klaagster was op 12 december 2012 op bezoek bij haar ouders in D. Omdat tot twee maal toe een stuk van haar kies was afgebroken en zij als gevolg daarvan veel pijn had, heeft zij de avond van die dag rond 19.40 uur contact opgenomen met de spoeddienst van de tandartsengroep D. Nadat zij door de medewerkster van de spoeddienst, die liet weten dat zij moest nagaan of zij iemand kon oproepen, "on hold" was gezet, werd de verbinding verbroken.

2.2.

Nadat klaagster andermaal telefonisch contact had opgenomen met de spoeddienst en zij door de medewerkster die deze keer de telefoon beantwoordde en die liet weten dat zij zou bezien of zij met verweerder, die die avond dienst had, contact zou kunnen krijgen, "on hold" was gezet, werd de verbinding wederom verbroken.

2.3.

Vervolgens heeft de zus van klaagster andermaal de spoeddienst gebeld. De medewerkster die toen de telefoon beantwoordde, liet weten dat zij contact ging zoeken met verweerder. Nadat dit niet bleek te lukken, heeft zij de zus van klaagster laten weten dat zij later nog eens zou proberen met verweerder contact te krijgen en dat zij haar zou terugbellen.

2.4.

In het telefoongesprek dat de medewerkster van de spoeddienst later voerde met verweerder, heeft zij deze gemeld dat een mevrouw, woonachtig in E en op bezoek bij haar zus in D, had gebeld " met gigantische kiespijn ". Zij heeft aan verweerder gevraagd of hij " hier iets mee doet ". Blijkens het geluidsfragment van het gesprek tussen deze medewerkster en verweerder, heeft verweerder daarop als volgt gereageerd:

“Vanavond niet, maar morgenochtend is er wel iemand beschikbaar voor de dienst hoor (…) Nee, ik ga daar nu niet meer voor komen nee (…) Meld haar dat maar even …. gewoon paracetamol, dan moet ze morgenochtend om 8.00 uur maar even bellen, ik weet niet wie er dan dienst heeft, ik geloof niet dat wij dat zijn, maar als wij dat zijn dan wordt ze zeker morgen snel even gezien.”

Daarop heeft de genoemde medewerkster tegen verweerder gezegd dat zij dat aan klaagster zou gaan melden.

2.5.

Vervolgens heeft de medewerkster van de spoeddienst klaagster laten weten dat zij die avond niet geholpen zou worden. Klaagster is toen door haar vader naar huis in E gebracht en is de volgende dag naar haar eigen tandarts gegaan, die haar heeft doorverwezen naar de F in G.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat hij

- werkt met een slecht functionerende telefonische spoedhulpdienst, waardoor het haar tot twee keer toe niet is gelukt contact te houden;

- haar geen tandheelkundige hulp heeft verleend, terwijl dit wel nodig was.

4. Het verweer

4.1.

Verweerder is van mening dat de telefonische hulpdienst in het algemeen goed functioneert. Dat hier in het onderhavige geval geen sprake van was, betreurt hij en zal hij bespreken in de waarneemgroep.

4.2.

Wat betreft het niet verlenen van tandheelkundige hulp is verweerder van mening dat hij heeft gehandeld in overeenstemming met de geldende NMT-richtlijnen. Hij heeft op grond van hetgeen hem door de triagemedewerkster werd meegedeeld geoordeeld dat geen sprake was van een spoedgeval. Ook uit het verdere beloop blijkt dat behandeling niet noodzakelijk diezelfde avond hoefde plaats te vinden. Klaagster, noch haar familie, heeft er op aangedrongen dat zij diezelfde avond nog kon worden gezien.

4.3.

Mocht het College van oordeel zijn dat de klacht deels of geheel gegrond moet worden verklaard, dan is verweerder van mening dat hem geen maatregel dient te worden opgelegd, omdat hij zich het voorval heeft aangetrokken en heeft besloten het functioneren van de spoeddienst binnen de waarneemgroep te bespreken.

5. Beoordeling van de klacht

5.1.

Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.

Het eerste klachtonderdeel

Wat het goed functioneren van de spoeddienst betreft geldt het volgende. Het College is van oordeel dat een tandarts die spoedgevallendienst heeft en gebruik maakt van een triagesysteem, daarvoor verantwoordelijk is blijft gedurende de tijd dat hij of zij die dienst heeft. Dat betekent onder meer dat de tandarts zich ervan dient te vergewissen dat de inrichting van het systeem, de - vastlegging van de - wijze waarop de triagemedewerk(st)ers dienen te handelen en de instructies aan dezen daaromtrent, adequaat zijn. Die verantwoordelijkheid gaat echter niet zover dat de dienstdoende tandarts steeds onderscheidenlijk zonder meer verantwoordelijk is te achten, indien in enig concreet geval dat systeem haperingen blijkt te vertonen.

5.3.

Gesteld noch gebleken is dat het spoeddienstsysteem van de praktijkgroep waar verweerder toe behoort op zichzelf niet aan de maat zou zijn. Evenmin is gesteld of gebleken dat het systeem niet zou voldoen aan NMT-richtlijnen. Enig verwijt terzake valt dan ook verweerder niet te maken. Dat in dit geval de telefoonverbinding tot twee maal toe werd onderbroken, is door klaagster begrijpelijkerwijze als zeer onplezierig ervaren, maar kan niet leiden tot de conclusie dat verweerder daaromtrent enig - tuchtrechtelijk - verwijt treft.

5.4

Het eerste klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.5.

Het tweede klachtonderdeel

Uit de NMT-praktijkrichtlijn Opvang tandheelkundige spoedgevallen buiten praktijkuren blijkt dat de tandarts in beginsel niet zal mogen weigeren om de patiënt tandheelkundige eerste hulp te verlenen bij kennelijke (pijn)klachten. De dienstdoende tandarts moet beoordelen of de behandeling van de klacht in redelijkheid al of niet kan worden uitgesteld. Het College is van oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak op dat stuk volstrekt te kort is geschoten. Hoezeer de triagemedewerkster hem liet weten dat klaagster "gigantische kiespijn" had, heeft verweerder op geen enkele wijze nader onderzoek gedaan of geïnformeerd naar de aard van de klacht. Hij heeft zonder ook maar enige vraag te stellen en zonder enig inzicht in de aard en de ernst van de klacht en - daarmee - in de intensiteit van de door klaagster gevoelde pijn, en dus zonder enige grond waarop die beslissing kon worden gebaseerd, op de melding volstaan met de reactie "dat hij daar niet meer voor zou komen". Evenmin heeft verweerder zelf telefonisch contact opgenomen met klaagster.

5.6.

Het College is van oordeel dat verweerder aldus is tekort geschoten in de zorg, die hij jegens klaagster behoorde te betrachten. Dat klaagster of haar zus niet zelf heeft aangedrongen op het maken van een afspraak, doet daaraan niet af.

5.7

Het College acht het opleggen van een maatregel aangewezen en is van oordeel dat een waarschuwing een passende en geboden sanctie is. Dat verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij het hier aan de orde zijnde voorval binnen zijn waarneemgroep zal bespreken, valt te waarderen, maar doet daaraan niet af.

6. Slotsom

De slotsom is dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is, dat het tweede klachtonderdeel gegrond is en dat wat betreft het tweede klachtonderdeel de maatregel van waarschuwing dient te worden opgelegd.

7. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart het eerste onderdeel van de klacht ongegrond;

verklaart het tweede onderdeel van de klacht gegrond;

legt ter zake van het gegrond bevonden onderdeel van de klacht verweerder de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gegeven door:

prof. mr. J.H.M. Willems, voorzitter,

mr. H. van Lokven-Van der Meer, lid-jurist,

drs. P.A. Mouw, lid-beroepsgenoot,

drs. P.de Haan, lid-beroepsgenoot,

drs. J.R. Eikelenboom, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mr. H.D. de Groot, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2013 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.