ECLI:NL:TGZRGRO:2013:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/25

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:18
Datum uitspraak: 01-10-2013
Datum publicatie: 10-10-2013
Zaaknummer(s): G2013/25
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een cardioloog. Verweerder heeft naar het oordeel van het College tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld nu hij niet heeft gezorgd voor het afnemen van de delierscore en heeft nagelaten om in de gegeven omstandigheden een psychiater te consulteren. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Rep. nr. G2013/25

1 oktober 2013

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 1 februari 2013 binnengekomen klacht van

A,

wonende te B,

klaagster,

advocaat: mr. M.L. Stroink-van Son,

tegen

C ,

cardioloog te D,

verweerder,

BIG registratienummer: -,

advocaat: mr. T.A.M. van den Ende.

1. Verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met een bijlage van 30 januari 2013, ingekomen op 1 februari 2013;

- het verweerschrift met bijlagen van 19 april 2013, ingekomen op 19 april 2013;

- het proces-verbaal van het op 24 juni 2013 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van de plaatsvervangend secretaris van het College, mr. J. Wiersma-Veenhoven, en de tijdens het vooronderzoek door klaagster overgelegde stukken;

- de brief van de gemachtigde van klaagster van 11 juli 2013, ingekomen op 16 juli 2013;

- de brief met een bijlage van de advocaat van verweerder van 18 juli 2013, ingekomen op 18 juli 2013.

1.2

De klacht is behandeld ter openbare zitting van het College van 23 juli 2013. Verschenen zijn de advocaat van klaagster en verweerder, bijgestaan door mr. P. Dalhuisen, kantoorgenoot van mr. T.A.M. van den Ende.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

De vader van klaagster, de heer E, geboren op xx-xx-xx, heeft op 31 januari 2011 het poliklinisch spreekuur van verweerder bezocht. Hij was in verband met kortdurende collapsen naar de cardioloog van het ziekenhuis, waarin verweerder als cardioloog werkzaam was, doorverwezen door een specialist ouderengeneeskunde. De specialist ouderengeneeskunde had reeds op 25 januari 2011 een bloedonderzoek laten uitvoeren. Verweerder besloot tot het laten verrichten van een holteranalyse bij de heer E, alsmede tot het laten maken van een echo van het hart. Nadat de uitslagen van de holter (een draagbare monitor die de elektrische activiteit van het hart meet), de echo en het bloedonderzoek bekend waren, werd een vervolgconsult op 8 maart 2011 bij verweerder afgesproken.

2.2

Klaagster heeft op 15 februari 2011 telefonisch contact opgenomen met de assistente van verweerder en verzocht om een eerder vervolgconsult, omdat de collapsen bij de heer E bleven optreden. Het vervolgconsult is daarop verplaatst naar 1 maart 2011.

2.3

Op maandag 21 februari 2011 om 4.30 uur is de heer E naar de Spoedeisende Hulp gebracht, naar aanleiding van een langdurige collaps met een traag hartritme nadien. Op de Spoedeisende Hulp bleek sprake te zijn van een derdegraads AV-blok, met lange pauzes in het hartritme. Tevens was er bij de heer E sprake van een verhoogd kaliumgehalte.

2.4

Op diezelfde dag is om 5.30 uur door de op dat moment dienstdoende cardioloog, F, een externe pacemaker geplaatst bij de heer E. Vervolgens is F om 10.54 uur gestart met de implantatie van een interne pacemaker. Tijdens deze procedure werd de heer E onrustig en moest hij overgeven. F heeft rond 13.00 uur de plaatsing van de interne pacemaker overgedragen aan de cardioloog G. De heer E heeft bij het vervolg van de procedure een aanzienlijke hoeveelheid bloed verloren via de insteekopening van de ader waardoor de pacemakerdraad was ingebracht. De interne pacemakerprocedure heeft tot 14.20 uur geduurd.

2.5

Na de interne pacemakerprocedure is de heer E naar de afdeling Intensive Care (IC) gebracht. Verweerder stond op dat moment in het dossier genoteerd als hoofdbehandelaar. De dienst van verweerder was op 21 februari 2011 in de middag begonnen. Verweerder is rond 16.00 uur bij de heer E langs geweest. Verweerder heeft de toestand van de heer E op dat moment als goed beoordeeld. In verband met de onrust die hij gedurende zijn verblijf op de IC vertoonde, heeft verweerder 1 keer 2 milligram Haldol voorgeschreven. Op de IC heeft de heer E eveneens bloed en zuurstof toegediend gekregen. Klaagster heeft in verband met de onrust bij haar vader de verpleging verzocht om sedatie. Vanwege het mogelijk in gevaar komen van de zuurstofsaturatie is aan dit verzoek van klaagster geen gehoor gegeven. De linkerarm van de heer E was door de IC-verpleegkundige gefixeerd, maar desondanks wist de heer E het infuus te verwijderen. In de nacht van 21 februari op 22 februari 2011 is door de IC-verpleegkundige daarom besloten om hem in een trippelhoes te leggen.

2.6

Op dinsdag 22 februari 2011 was de heer E nog steeds verward en onrustig. De dosis Haldol werd daarom in overleg met verweerder verhoogd naar tweemaal daags 2 milligram. Nadat verweerder die dag rond 8.45 uur bij de heer E was langs geweest, besloot hij dat de heer E bij stabiele bloedwaarden naar de verpleegafdeling cardiologie kon worden overgebracht. De heer E werd vervolgens om 11.00 uur naar de verpleegafdeling overgebracht, waar hij op een vierpersoonskamer werd geplaatst. Verweerder heeft de heer E daar om 11.30 uur bezocht en geconstateerd dat hij op dat moment hemodynamisch stabiel en niet onrustig was.

2.7

Rond 12.00 uur verslechterde de toestand van de heer E en werd hij kortademig en benauwd. De verpleegkundig specialist H, ging bij de heer E langs en nam vervolgens contact op met de dienstdoende cardioloog G. G bezocht de heer E en heeft na lichamelijk onderzoek verneveling geadviseerd ten behoeve van het ophoesten van slijm. Daarnaast schreef G 20 milligram furosemide intraveneus voor en sprak hij een X-thorax af. Klaagster heeft wederom verzocht om sedatie voor de heer E, maar door H werd uitgelegd dat aan dit verzoek geen gehoor kon worden gegeven in verband met het mogelijk in gevaar komen van de zuurstofsaturatie. In verband met de blijvende onrust van de heer E, werd hij rond 13.20 uur overgeplaatst naar een eenpersoonskamer. De heer E lag sinds de nacht van 21 op 22 februari 2011 ononderbroken in de trippelhoes.

2.8

Op 22 februari 2011 om 14.45 uur werd H gebeld, omdat de benauwdheid van de heer E toenam en klaagster nogmaals verzocht om (palliatieve) sedatie. In overleg met verweerder werd de heer E 2,5 milligram morfine toegediend. Kort daarna werd een X-thorax gemaakt door een verpleegkundige, waarbij de heer E recht overeind moest zitten. In verband met het verder verslechteren van de toestand van de heer E heeft de verpleegkundige opnieuw H gebeld. H gaf te kennen de werking van de morfine te willen afwachten. Om 15.00 uur op die dag heeft de verpleegkundige verweerder gebeld tijdens zijn polispreekuur. Verweerder had op dat moment geen dienst. Verweerder deelde mede de X-thorax foto te zullen bekijken en zijn polispreekuur af te breken om bij de heer E langs te gaan. Vanwege de toenemende benauwdheid van de heer E heeft hij, na overleg tussen de verpleegkundige en verweerder, nogmaals 2,5 milligram morfine toegediend gekregen. Toen verweerder rond 15.15 uur op de verpleegafdeling kwam, constateerde hij dat de heer E snel zou komen te overlijden.

2.9

Op 22 februari 2011 om 15.25 uur is de heer E overleden in het bijzijn van klaagster en andere familieleden.

3. De klacht

De klacht bestaat uit de volgende onderdelen, die – zakelijk weergegeven – als volgt luiden.

3.1 Eerste klachtonderdeel

Bij het poliklinisch consult op 31 januari 2011 heeft verweerder de klachten van de heer E onvoldoende serieus genomen, waardoor de behandeling te lang op zich heeft laten wachten.

3.2 Tweede klachtonderdeel

Tijdens het verblijf van de heer E in het ziekenhuis op 21 en 22 februari 2011 is de diagnose delier onterecht niet gesteld en is de heer E derhalve niet volgens de richtlijnen behandeld.

3.3 Derde klachtonderdeel

Door de onrustige en delirante toestand van de heer E is de implantatie van de interne pacemaker onnodig gecompliceerd verlopen en zeer vertraagd.

3.4 Vierde klachtonderdeel

Toen de heer E door de in 3.2 en 3.3 weergegeven gang van zaken zeer uitgeput raakte en zijn toestand verslechterde, ontbrak het aan medische begeleiding.

3.5 Vijfde klachtonderdeel

De inhoudelijke vragen van klaagster zijn niet beantwoord tijdens de klachtenprocedure bij de Klachtencommissie van het ziekenhuis.

4. Het verweer

4.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel

Verweerder betwist dat hij de klachten van de heer E tijdens het poliklinisch consult op 31 januari 2011 onvoldoende serieus heeft genomen. Naar aanleiding van lichamelijk onderzoek en de medische geschiedenis van de heer E, heeft verweerder besloten tot het verrichten van een holter analyse. Zowel op grond van het holterrapport, dat een eerstegraads AV-blok met een rustige hartslag toonde, en het echocardiografie rapport, als op grond van de labuitslagen was een pacemaker niet geïndiceerd. Naar de opvatting van verweerder heeft zich dus geen verontrustend beeld voorgedaan dat aanleiding gaf de heer E verder te behandelen of om hem eerder dan 8 maart 2011 voor een vervolgconsult op te roepen.

4.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel

Verweerder heeft uiteengezet dat hij de heer E op maandag 21 februari 2011 rond 16.00 uur 2 milligram Haldol heeft voorgeschreven, welke dosering zo nodig in de nacht kon worden herhaald. Voorts is de dosis Haldol op dinsdagochtend 22 februari 2011 omstreeks 8.45 uur verhoogd naar tweemaal 2 milligram. Verweerder betwist dat het toedienen van deze dosis Haldol niet volgens de richtlijnen zou zijn en dat de diagnose delier ten onrechte niet gesteld zou zijn. Verweerder voert daartoe aan dat er op grond van het interne protocol ‘Delier, werkwijze signalering en behandeling’ gestart kan worden met medicamenteuze behandeling wanneer er nog geen sprake is van delier en dat Haldol een van de toe te dienen medicijnen kan zijn. De maximale dagelijkse dosis Haldol is volgens het voornoemde protocol 5 milligram, zodat de door verweerder voorgeschreven dosis binnen deze marge valt. Voorts heeft verweerder uiteengezet dat besloten is de heer E in de nacht van maandag 21 februari op dinsdag 22 februari 2011 in een trippelhoes te leggen, omdat de heer E ondanks de gebruikelijke fixatie van zijn linkerarm toch nog zijn infuus wist te verwijderen. Verweerder stelt dat het leggen van de heer E in een trippelhoes conform het interne protocol ‘Vrijheidsbeperkingen interventie, toepassen Trippelhoes of verpleegdeken’ is geschied en dat de diagnose delier hiervoor niet hoeft te zijn gesteld.

4.3 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel

Verweerder voert aan dat de interne pacemakerimplantatie bij de heer E is uitgevoerd door F en G en dat de wijze waarop de desbetreffende behandeling is uitgevoerd niet onder zijn verantwoordelijkheid valt.

4.4 Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel

Verweerder betwist dat het aan medische begeleiding heeft ontbroken toen de toestand van de heer E verslechterde. Hij voert daartoe aan dat tijdens het verblijf van de heer E op de verpleegafdeling cardiologie verpleegkundig specialist H het primaire aanspreekpunt voor alle afdelingspatiënten was. G, cardioloog, was de supervisor van H, die zij kon aanspreken en heeft aangesproken, in het geval zij de toestand van de heer E niet geheel vertrouwde. H is continu telefonisch bereikbaar geweest en is een aantal malen bij de heer E langs geweest om zijn toestand te beoordelen. Op dinsdagmiddag 22 februari 2011 was G de dienstdoende cardioloog en was hij, verweerder, ondanks zijn polispreekuur, bereikbaar voor calamiteiten en spoedgevallen. G is op aangeven van H ook bij de heer E langs geweest in verband met diens kortademigheid en onrust. In acute situaties was tevens de mogelijkheid voorhanden het Spoed Interventie Team op te roepen. Verweerder is op maandagmiddag 21 februari 2011 en tweemaal op dinsdagochtend 22 februari 2011 bij de heer E langs geweest om naar zijn toestand te informeren. Op dinsdagmiddag 22 februari 2011 was verweerder eveneens beschikbaar voor consultatie. Verweerder heeft op dinsdagmiddag 22 februari 2011 om 15.15 uur zijn polispreekuur onderbroken om naar de heer E te gaan kijken.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Eerste klachtonderdeel

Het College is van oordeel dat verweerder voldoende adequaat heeft gehandeld ten tijde van het eerste poliklinisch consult op 31 januari 2011. Verweerder mocht naar aanleiding van zijn eigen onderzoek en de medische geschiedenis van de heer E besluiten tot het laten verrichten van een holteranalyse bij de heer E, alsmede tot het laten maken van een echo van het hart. De uitslagen van holterregistratie, echocardiogram en laboratoriumonderzoek, hoewel abnormaal, waren niet van dien aard, dat een indicatie voor implantatie van een pacemaker was ontstaan. De bij de heer E gevonden afwijkingen op dat moment leverden onvoldoende verklaring op voor de bestaande collapsen en vormden eveneens geen indicatie voor acute behandeling. Op grond daarvan mocht verweerder besluiten tot het maken van een vervolgafspraak op 8 maart 2011. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.2 Tweede klachtonderdeel

5.2.1

Verweerder heeft erkend dat hij, gedurende het verblijf van de heer E in het ziekenhuis op 21 en 22 februari 2011, hoofdbehandelaar van de heer E was. Bij de beantwoording van de vraag of een arts in de hoedanigheid van hoofdbehandelaar de zorg heeft betracht die hij behoorde te betrachten ten opzichte van de patiënt, wordt het volgende als uitgangspunt genomen. De hoofdbehandelaar is, naast de zorg die hij als specialist ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen heeft te betrachten, belast met de regie van de behandeling van de patiënt door hemzelf en andere specialisten en zorgverleners tijdens het gehele behandelingstraject. Dit traject bestaat uit de voorbereiding van de operatie (de preoperatieve fase), de operatie zelf (de peroperatieve fase) en de nazorg na de operatie (de postoperatieve fase). De regie houdt in het algemeen in dat de hoofdbehandelaar: (1) ervoor zorg draagt dat de verrichtingen van allen die in een of meer van de genoemde fasen beroepshalve bij de behandeling van de patiënt betrokken zijn - en dus ook zijn eigen verrichtingen -, op elkaar zijn afgestemd en zijn gecoördineerd, in zoverre als een en ander vereist is voor een vakkundige en zorgvuldige behandeling van de patiënt, en tijdens het gehele behandelingstraject voor hen allen het centrale aanspreekpunt is en (2) voor de patiënt en diens naaste betrekkingen ten aanzien van informatie over (het verloop van) de behandeling het centrale aanspreekpunt vormt (Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 1 april 2008, 2007/037).

5.2.2

Verweerder verwijst ten aanzien van de door hem voorgeschreven dosis Haldol in verband met de onrust en verwardheid van de heer E naar het interne protocol ‘Delier, werkwijze signalering en behandeling’ (nader te noemen: het delierprotocol). In dit protocol is aangegeven dat bij patiënten van zestig jaar of ouder uiterlijk binnen 24 uur na opname een delierscore dient te worden afgenomen. Er bevindt zich echter geen delierscorelijst in het medisch dossier van de heer E. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat hij niet weet of er een delierscore bij de heer E is afgenomen. Het College gaat er in verband met het vorenstaande van uit dat er in afwijking van hetgeen het delierprotocol voorschrijft, niet binnen 24 uur na de opname van de heer E op 21 februari 2011 te 4.30 uur, een delierscore bij hem is afgenomen. Het College is van oordeel dat verweerder in zijn hoedanigheid van hoofdbehandelaar had moeten nagaan of er een delierscore was afgenomen bij de heer E, en zo niet, de verpleegkundige opdracht had moeten geven dit alsnog te doen.

5.2.3

Op dinsdagochtend 22 februari 2011 heeft verweerder vernomen dat de heer E nog steeds onrustig en verward was. Verweerder heeft daarop besloten tot het verhogen van de dosis Haldol. Hoewel de heer E een rustige en adequate indruk op verweerder maakte toen verweerder hem op de dinsdagochtend tweemaal bezocht, blijkt uit verschillende notities uit het verpleegverslag de aanhoudende onrust en verwardheid van de heer E. Tevens heeft verweerder geconstateerd dat de heer E de voorgaande nacht in een trippelhoes was gelegd. Wanneer er een delierscore van de heer E bekend was geweest en daaruit de diagnose delier was gebleken, noemt het delierprotocol medicatiemogelijkheden in geval van onvoldoende effect van de Haldol. In het delierprotocol is eveneens opgenomen dat in geval van onvoldoende effect van de Haldol wordt overlegd met een psychiater, geriater of neuroloog. In het interne protocol ‘Vrijheidsbeperkende interventie, toepassen Trippelhoes of verpleegdeken’ is opgenomen dat na het aanleggen van de trippelhoes de mate van verwardheid dient te worden geobserveerd door middel van de delierobservatieschaal en de delierscore. In verband met de hoge leeftijd alsmede de gezondheidstoestand van de heer E, de reeds voorgeschreven medicatie, de aanhoudende onrust en verwardheid en de geplaatste trippelhoes, lag het naar het oordeel van het College op de weg van verweerder als hoofdbehandelaar om op 22 februari 2011 een psychiater in consult te vragen. Zelfs los van de geldende protocollen en het ontbreken van een delierscore, hadden de voornoemde signalen tezamen genomen voor verweerder voldoende reden moeten zijn om de toestand van de heer E door een psychiater te laten beoordelen. Daarbij neemt het College in aanmerking dat verweerder ook op 21 februari 2011 dienst had, welke dienst in de middag was begonnen, zodat voor verweerder ook voldoende tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich op de hoogte te stellen van de toestand van de heer E en de in verband daarmee te nemen maatregelen. Het College acht de mogelijkheid aanwezig dat de behandeling van de onrust en verwardheid van de heer E anders zou zijn geweest wanneer er een psychiater was geconsulteerd.

5.2.4

Verweerder heeft naar het oordeel van het College tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld nu hij niet heeft gezorgd voor het afnemen van de delierscore en heeft nagelaten om in de gegeven omstandigheden een psychiater te consulteren. Het klachtonderdeel is gegrond.

5.3 Derde klachtonderdeel

De verantwoordelijkheid van de hoofdbehandelaar voor de uitvoering van zijn regiefunctie vindt haar grens hierin dat hij niet de verantwoordelijkheid draagt voor de door andere specialisten tijdens het behandelingstraject uitgevoerde verrichtingen die zijn gelegen buiten het terrein waarop de hoofdbehandelaar als specialist werkzaam is. Voor die verrichtingen zijn en blijven die andere specialisten zelf ten volle verantwoordelijk (Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 1 april 2008, 2007/037). De implantatie van de interne pacemaker is uitgevoerd door F en G. De implantatie van de interne pacemaker valt uiteraard binnen het terrein waarop verweerder als specialist werkzaam is, maar verweerder was niet betrokken bij de uitvoering van deze ingreep. Verweerder is dan ook niet verantwoordelijk voor de uitvoering van de interne pacemakerprocedure. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.4 Vierde klachtonderdeel

Verweerder heeft zich naar het oordeel van het College in zijn hoedanigheid van hoofdbehandelaar door middel van de aanwezigheid en bereikbaarheid van de verpleegkundig specialist en de dienstdoende cardioloog, van vergewist dat er voldoende medische begeleiding ten behoeve van de heer E beschikbaar was. Verweerder is op 21 en 22 februari 2011 eveneens zelf een aantal malen bij de heer E langs geweest. Toen de toestand van de heer E op dinsdagmiddag 22 februari 2011 verslechterde, is de dienstdoende cardioloog op aangeven van de verpleegkundig specialist bij de heer E langs gegaan. Verweerder was op die dinsdagmiddag eveneens bereikbaar voor consultatie. Verweerder is tussen 13.20 uur en 15.00 uur op die middag echter niet benaderd voor consultatie. Er was derhalve geen reden voor verweerder om gedurende dat tijdsbestek eigener beweging bij de heer E langs te gaan of anderszins iets te doen ten behoeve van de zorg voor de heer E. Toen verweerder na 15.00 uur, terwijl de dienstdoende cardioloog beschikbaar was, werd gebeld over de situatie van de heer E, heeft verweerder zijn polispreekuur onderbroken om bij de heer E langs te gaan. Het klachtonderdeel is dus ongegrond. Mocht het hier besproken klachtonderdeel zien op de verrichtingen of handelingen van andere specialisten dan verweerder, waarvoor deze specialisten zelf verantwoordelijk zijn, dan kan het College daar in de onderhavige, tegen verweerder gerichte, klachtprocedure niet over oordelen.

5.5 Vijfde klachtonderdeel

Dit - door klaagster overigens niet nader toegelichte - klachtonderdeel, dat ziet op de klachtenprocedure bij de klachtencommissie van het ziekenhuis, raakt verweerder, die tegen dit klachtonderdeel ook geen verweer heeft gevoerd, niet. Het klachtonderdeel is dan ook niet gegrond.

6. Slotsom

Het College beseft dat de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de heer E is overleden voor klaagster zeer aangrijpend zijn geweest en dat klaagster hiervan nog de gevolgen ondervindt. Verweerder kan echter, alles bijeengenomen, slechts een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het niet laten afnemen van de delierscore en het niet consulteren van een psychiater, een en ander zoals ten aanzien van klachtonderdeel 2 is overwogen. Het College zal ter zake daarvan een waarschuwing opleggen. De klacht zal voor het overige ongegrond worden verklaard.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht wat betreft het tweede onderdeel gegrond zoals hiervoor overwogen en legt verweerder terzake de maatregel van waarschuwing op;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door:

prof. mr. J.H.M. Willems, voorzitter,

mr. R.E.A. Toeter, lid-jurist,

dr. J.Q.P.J. Claessen, lid-geneeskundige,

dr. C. Halma, lid-geneeskundige,

dr. R.W. Koster, lid-geneeskundige,

mw. mr. J. Visser, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2013 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mw. mr. H.D. de Groot, secretaris.

secretaris: voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.