ECLI:NL:TGZRGRO:2013:17 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/30
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2013:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-09-2013 |
Datum publicatie: | 26-09-2013 |
Zaaknummer(s): | G2013/30 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht jegens een huisarts wegens het niet tijdig onderkennen van de diagnose galgangcarcinoom. Klacht ongegrond en afgewezen. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 1 maart 2013 binnengekomen klacht van
(thans wijlen)
A,
klaagster,
gemachtigde: B,
tegen
C,
huisarts te D,
verweerder,
BIG reg. nr. -,
advocaat: mr. D.N.R. Wegerif.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen van 27 februari 2013, ingekomen op 1 maart 2013 (zonder handtekening) en op 4 april 2013 (met handtekening);
- het verweerschrift met bijlagen van 16 mei 2013, ingekomen per fax op 16 mei 2013 en per reguliere post op 17 mei 2013;
- het proces-verbaal van het vooronderzoek van 18 juni 2013 onder leiding van mr. drs. W.J. de Boer.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 16 juli 2013. Verschenen zijn de gemachtigde van klaagster, te weten haar dochter, en verweerder. Laatstgenoemde werd bijgestaan door zijn advocaat.
2. Vaststaande feiten
2.1
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die als erkend dan wel als niet of onvoldoende betwist tussen partijen vaststaan.
2.2
Verweerder is huisarts en voert sinds 1989 samen met E de praktijk. Hij heeft op maandag, dinsdag en woensdag spreekuur. E heeft op dinsdag, woensdag en vrijdag spreekuur. De patiënten van de praktijk staan op naam van beide artsen ingeschreven en de huisartsgeneeskundige zorg wordt ook door beide artsen aan alle patiënten geleverd.
2.3
Klaagster stond van 3 oktober 2006 tot 24 januari 2013 ingeschreven in de praktijk van verweerder en E.
2.4
Op 7 december 2011 benaderde klaagster E vanwege lage rugpijn met uitstralende pijn naar het linkerbeen. E heeft haar toen voor verdere behandeling doorverwezen naar een manueel therapeut.
2.5
Op 5 januari 2012 consulteerde klaagster verweerder met klachten van uiteenlopende aard, waaronder klachten van psychische aard, hoesten en pijn bij de linkerthorax. Bij lichamelijk onderzoek zijn geen bijzonderheden geconstateerd. Verweerder heeft codeïnetabletten voorgeschreven en heeft labonderzoek laten verrichten teneinde een pathologische oorzaak (bijvoorbeeld schildklierlijden) voor de gewichtstoename van klaagster uit te sluiten.
2.6
Op 17 januari 2012 heeft klaagster E opnieuw geconsulteerd. E heeft toen de laboratoriumuitslagen met haar besproken; deze vertoonden geen bijzonderheden. De gewichtstoename bleek niet het gevolg van een afwijking. E heeft klaagster daarom geadviseerd om een diëtiste te bezoeken of om gedurende een bepaalde periode Modifast te gebruiken.
2.7
Vervolgens heeft klaagster op 15 februari 2012 weer een bezoek gebracht aan verweerder wegens hoestklachten. Bij lichamelijk onderzoek werden geen bijzonderheden gevonden. Verweerder heeft geadviseerd om nogmaals codeïne te gebruiken en schreef Budesonide inhalatiepoeder voor.
2.8
In de periode van 15 februari 2012 tot 29 juni 2012 heeft klaagster de praktijk van verweerder en E niet bezocht. Zij verbleef toen in Iran. Na terugkomst uit Iran benaderde klaagster op 29 juni 2012 E vanwege verdriet om het overlijden van haar moeder en vanwege andere persoonlijke aangelegenheden. E heeft haar toen doorverwezen naar de praktijkondersteuner F voor gsprekken over haar verdriet en voor rouwverwerking. Verder heeft E haar een antiobioticakuur voorgeschreven voor een geconstateerde urineweginfectie.
2.9
Op 13 juli 2012 heeft klaagster verweerder geconsulteerd vanwege pijnklachten in de rechterflank. Op 21 juli 2012 is zij met dezelfde klachten bij hem teruggekomen. Hij heeft haar dezelfde dag verwezen voor labaroratoriumonderzoek en het maken van een thoraxfoto. De uitkomst van het laboratoriumonderzoek werd op die dag na 17.00 uur door de dienstdoende arts ontvangen. Klaagster werd vervolgens doorverwezen naar de Spoedeisende Hulp en opgenomen in ziekenhuis G. Nadien werd zij voor onderzoek verwezen naar ziekenhuis H.
2.10
Bij patiënte werd in augustus 2012 de diagnose galgangcarcinoom (galwegkanker) gesteld.
Zij is in september 2013 komen te overlijden.
3. De klacht
3.1
De klacht betreft de behandeling van klaagster, is gelijkluidend aan een klacht tegen E en bestrijkt de periode van eind 2011 tot en met september 2012.
3.2
De klacht luidt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt. Klaagster is in de genoemde periode meermalen bij verweerder voor consult geweest vanwege pijnklachten in haar buik. Verweerder heeft niet adequaat gereageerd op de desbetreffende klachten. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet tijdig heeft doorverwezen voor nader onderzoek.
4. Het verweer
Het verweer luidt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt. Het verwijt van klaagster over herhaalde vergeefse verzoeken om verwijzing vanaf eind 2011 tot juli 2012 is onjuist. Tot aan haar reis naar Iran bestonden de relevante pijnklachten bij haar nog niet, althans heeft zij verweerder niet over dergelijke klachten geconsulteerd. Tot 31 juni 2013 was er voor verweerder geen aanleiding om haar door te verwijzen voor nader onderzoek. Verweerder kan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
5. Beoordeling van de klacht
5.1.
Het College wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klaagster heeft verweerder meermalen geconsulteerd in de periode van december 2011 tot september 2012. Zij heeft zich op 13 juli 2012 voor het eerst bij hem gemeld met buikpijnklachten. De klachten waarvoor zij verweerder eerder bezocht kunnen niet in verband worden gebracht met de uiteindelijk gestelde diagnose galgangcarcinoom. Het is niet onbegrijpelijk dat verweerder haar niet meteen na het eerste consult heeft doorverwezen, aangezien de klachten niet eerder bij hem of E waren gemeld en er verder geen bijkomende alarmsymptomen aanwezig waren. Bij het tweede consult – ongeveer twee weken later – heeft verweerder haar wel doorverwezen voor nader onderzoek. Dit geeft geen blijk van inadequaat en onzorgvuldig handelen. Naar het oordeel van het College is het tegendeel het geval. Verweerder heeft conform de NHG-standaard (richtlijn voor huisartsen) gehandeld. Gelet op de gegevens in het medisch dossier had verweerder niet eerder tot de gestelde diagnose kunnen komen. Ten overvloede merkt het College op dat ook al had verweerder klaagster reeds op 13 juli 2012 doorverwezen voor nader onderzoek, dit voor het verdere verloop van haar ziekte geen verschil zou hebben gemaakt. Dat zou naar het oordeel van het College ook niet anders geweest indien zij zich bijvoorbeeld een paar maanden eerder had gemeld met buikpijnklachten en daarvoor was doorverwezen.
5.3
Nu het College geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zal de klacht ongegrond worden verklaard.
6. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
prof. mr. J.H.M. Willems, voorzitter,
prof. mr. L. Timmerman, lid-jurist,
dr. A.P.E. Sachs, lid-beroepsgenoot,
drs. A.J.M.F. Janssen, lid-beroepsgenoot,
dr. R.A. Droog, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. N. Brouwer, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2013 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mw. mr. H.D. de Groot, secretaris.