ECLI:NL:TGZRGRO:2013:14 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/05
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2013:14 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-08-2013 |
Datum publicatie: | 28-08-2013 |
Zaaknummer(s): | G2013/05 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, geen maatregel |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klagers verbleven op een Waddeneiland. Klaagster meldde zich met diverse klachten bij verweerder. Verweerder heeft klaagster laten gaan om per boot naar het vasteland af te reizen. Vlak voor vertrek kreeg klaagster zeer ernstige klachten, waarna een tweede consult volgde. Klaagster is per traumahelikopter naar het ziekenhuis vervoerd, waar zij aan een aortadissectie werd geopereerd. Zij liep een dwarslaesie en hersenletsel op. Klacht deels gegrond. |
Rep.nr. G2013/05
27 augustus 2013
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 4 januari 2013 binnengekomen klacht van:
A
en
B,
wonende te C,
klagers,
gemachtigde: mr. J.W. Klijnsma,
tegen
D,
huisarts,
werkende te E,
verweerder,
BIG-reg.nr: -,
gemachtigde: mr. M.J.J. de Ridder.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlage van 29 januari 2013, ingekomen op 30 januari 2013;
- het verweerschrift met bijlagen van 5 maart 2013, ingekomen op 6 maart 2013;
- het proces-verbaal van het op 10 april 2013 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van een lid-jurist van het College, mr. drs. W.J. de Boer;
- nadere brieven zijdens verweerder van 21 maart, 6 mei en 24 mei 2013, de laatste met als bijlage een schriftelijke verklaring van de assistente van verweerder van 22 mei 2013.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 11 juni 2013. Verschenen zijn: klagers en verweerder. Verweerder werd vergezeld door zijn advocaat.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
Klagers waren op 8 november 2011 als toeristen op F. Op die dag werd klaagster met de ambulance – na een telefonische vooraankondiging aan verweerder – naar de huisartsenpraktijk van verweerder gebracht. Op het moment dat klaagster daar rond 13.00 uur aankwam, was verweerder in verband met zijn lunchpauze afwezig. Ongeveer 20 minuten later kwam hij in de praktijk aan. Klaagster verkeerde in een emotionele toestand. Aan verweerder is meegedeeld dat klaagster kort daarvoor een conflict had gehad met goede vrienden rond de aankoop van een schilderij. Verweerder heeft kennis genomen van de bevindingen van de ambulanceverpleegkundige en heeft klaagster onderzocht. Er was sprake van een lage bloeddruk, een lage polsfrequentie, hoofdpijn en pijn in de mond/kaak en hals/nek. Klaagster heeft meegedeeld niet scherp te kunnen zien en dat ze dubbel zag en vlekken had voor haar ogen. Voorts hebben klagers aangegeven dat klaagster bekend is met een hoge bloeddruk. Verweerder heeft de diagnose ‘vasovagale reactie op basis van stress’ gesteld en heeft haar oxazepam gegeven. Ze is ongeveer twee uur (tot circa 15.00 uur) in de praktijk gebleven, terwijl klager bezig was de terugreis per boot te organiseren. Klaagster is verder niet onderzocht. Zij was in enige mate opgeknapt toen zij de praktijk verliet, maar had nog restklachten, namelijk vreemde visuele gewaarwordingen en pijn in de hals en kaak. Verweerder heeft deze klachten niet opnieuw uitgevraagd en beoordeeld.
Drie kwartier na haar vertrek uit de praktijk is verweerder opnieuw door klager gebeld die uitval in het rechterbeen van klaagster had vastgesteld. Na terugkeer van klaagster in de praktijk heeft verweerder haar opnieuw onderzocht. Verweerder constateerde een koud en wit rechterbeen en wit worden van de rechtervoet, terwijl klaagster veel pijn had in het bovenbeen. Verweerder heeft de assistente gevraagd een traumahelikopter te bellen en heeft in de tussentijd zelf contact gehad met de chirurg in het G. De ambulance was opnieuw bij de praktijk om 16.12 uur, het ambulancepersoneel heeft assistentie verleend. Klaagster is om 16.30 uur naar het F vervoerd. Daar is een dissectie van de thoracale aorta vastgesteld. Klaagster is met spoed geopereerd.
3. De klacht
Klagers verwijten verweerder – zakelijk weergegeven – dat:
- hij de klachten van klaagster onvoldoende serieus heeft genomen;
- hij te laat een traumahelikopter heeft ingeschakeld, ondanks dat klager daarop had aangedrongen;
- het letsel van klaagster door zijn handelwijze is verergerd. Als gevolg van de dissectie en een niet tijdig ingrijpen daarop door verweerder, heeft klaagster een dwarslaesie en hersenletsel opgelopen.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerder heeft aangevoerd dat hij thuis (ongeveer 100 meter van de praktijk) was gaan lunchen nadat hij van de ambulancebroeder telefonisch had vernomen dat de situatie van klaagster stabiel was. Bovendien zou zijn assistente hem bellen op het moment dat klaagster in de praktijk was aangekomen; verweerder arriveerde twintig minuten later dan klaagster in de praktijk. Bij zijn onderzoek heeft verweerder geen alarmerende symptomen vastgesteld. In verband met de geëmotioneerdheid van klaagster heeft hij haar kalmerende medicatie gegeven. Daarna heeft hij haar op de onderzoeksbank in de praktijk gehouden voor de tijd die klager nodig had om op hun logeeradres de terugreis voor te bereiden. Observatie was niet noodzakelijk, maar er is wel regelmatig door verweerder of de assistente bij klaagster gekeken. Toen klaagster door klager werd opgehaald, voelde zij zich beduidend beter dan toen zij in de praktijk kwam. Drie kwartier later belde klager verweerder en vertelde dat klaagster niet meer op haar rechterbeen kon staan en daarin een doof gevoel had. Hierop zijn zij direct weer naar de praktijk gekomen. Nadat verweerder haar had onderzocht, heeft hij contact opgenomen met de dienstdoende chirurg van het F en heeft hij zijn assistente opdracht gegeven een traumahelikopter te waarschuwen om klaagster naar het ziekenhuis te vervoeren. Het vervoer van klaagster naar het F heeft daarop met de vereiste spoed plaatsgevonden.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Eerste klachtonderdeel
Uit de beschrijving van het eerste consult door verweerder wordt duidelijk, dat verweerder bij het stellen van de diagnose veel waarde heeft gehecht aan de ruzie die direct aan het onwel worden van klaagster vooraf ging. Verweerder heeft de geëmotioneerde toestand waarin klaagster verkeerde enkel daaraan toegeschreven. Het College is van oordeel dat verweerder zich van de juistheid van die diagnose had behoren te vergewissen. Bij klaagster was sprake van een lage bloeddruk en een lage polsslag. Als deze het gevolg zouden zijn geweest van een emotionele stressreactie zouden deze na een aantal uren moeten zijn verdwenen, althans aanzienlijk moeten zijn verminderd. Klaagster klaagde voorts over slecht zien, over een “in blokjes zien” en had hals- en nekpijn.
Klaagster heeft nog geruime tijd in verweerders praktijk verbleven. Verweerder had derhalve ruimschoots de kans om met een nader onderzoek vast te stellen of de hier genoemde klachten nog bestonden en zo ja, welke oorzaak daaraan ten grondslag lag. Verweerder heeft echter zonder nader onderzoek vastgesteld dat klaagster behoorlijk was opgeknapt en daarmee het risico aanvaard dat dat in werkelijkheid niet het geval was. Verweerder heeft daarbij bovendien onvoldoende oog gehad voor het feit dat klaagster per boot naar het vasteland zou reizen en van daaruit naar huis of (zoals klager stelt) naar een ziekenhuis zou worden vervoerd. Een dergelijke reis neemt tijd in beslag. Beoordeeld moet worden of dat verantwoord is, tenzij voor een dergelijke beoordeling geen reden bestaat. Dat laatste is naar het oordeel van het College niet het geval.
Klager heeft aangevoerd dat zijn ongerustheid en die van klaagster voortkwamen uit de omstandigheid dat klaagster normaal gesproken een heel hoge bloeddruk heeft en dat zij om die reden vreesden voor een TIA. Het College merkt op dat reeds uit het onderzoek in de ambulance bleek dat er geen sprake was van een TIA. Naar het oordeel van het College is echter voldoende komen vast te staan dat klaagster klachten is blijven houden waarvan ten minste een deel niet paste bij de gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose. Zij had nog steeds vreemde visuele gewaarwordingen en pijn in de hals en kaak. Verweerder heeft dat niet meer onderzocht en – naar het oordeel van het College – te veel vastgehouden aan zijn initiële diagnose. Hij heeft de klachten niet meer geëvalueerd en zich niet goed op de hoogte gesteld van de conditie van de patiënt, waaronder haar bloeddruk en hartslag, zoals die voorafgaand aan haar vertrek was. Verweerder had op het moment dat voor de werkdiagnose atypische gezondheidsklachten resteerden, deze nader moeten onderzoeken en aan de hand daarvan moeten handelen. Het College verwijt verweerder dat hij te snel een conclusie heeft getrokken en zichzelf niet de gelegenheid heeft gegeven van dat standpunt terug te komen door nader onderzoek te doen alvorens hij klaagster uit de praktijk liet vertrekken. Of nader onderzoek zou hebben geleid tot een eerdere spoedopname van klaagster valt niet te bevestigen, het valt echter ook bepaald niet uit te sluiten. Dit klachtonderdeel acht het College gegrond.
5.2 Tweede klachtonderdeel
Het verwijt van klagers dat verweerder te laat een traumahelikopter heeft ingeschakeld, is naar het oordeel van het College niet terecht. Naar aanleiding van het eerste consult was er geen indicatie voor helikoptervervoer. Bij het tweede consult was sprake van een verslechterde situatie. Verweerder heeft toen de ernst van de situatie direct vastgesteld en de traumahelikopter laten waarschuwen. Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.
5.3 Derde klachtonderdeel
Klagers verwijten verweerder dat het letsel van klaagster door zijn handelwijze is verergerd. Verweerder heeft de stelling van klaagster dat zij als gevolg van de dissectie en een niet tijdig ingrijpen daarop door verweerder letsel heeft opgelopen, niet betwist. Het College heeft echter aan de hand van de overgelegde medische stukken niet kunnen vaststellen dat deze stelling juist is. Het College is wel van oordeel dat aannemelijk is dat het opgelopen letsel verband houdt met de aandoening van klaagster dan wel de (levensreddende) behandeling hiervan. Hoewel klaagster door de handelwijze van verweerder meer risico heeft gelopen, betekent dit naar het oordeel van het College niet dat een andere handelwijze van verweerder het opgelopen letsel bij haar had kunnen voorkomen dan wel kunnen verminderen.
Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.
6. Slotsom
Het eerste klachtonderdeel zal gegrond worden verklaard, de twee overige klachtonderdelen zullen ongegrond worden verklaard. Mede gezien het feit dat het hier gaat om een zeldzame aandoening (waarvoor aanvankelijk geen aanwijzing bestond) meent het College met een enkele vaststelling van een gedeeltelijke gegrondheid van de klacht te moeten volstaan.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart het eerste klachtonderdeel gegrond;
legt aan verweerder geen maatregel op;
verklaart de andere klachtonderdelen ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. P.W.M. Huisman, voorzitter
mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,
mw. drs. E.M. ter Braak, lid-geneeskundige,
dr. A. Schaafsma, lid-geneeskundige,
drs. E.J. Mulder, lid-geneeskundige,
bijgestaan door mw. mr. Y.M.C. Bouman, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013 door mw. mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid van mw. mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.