ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG3005 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12201

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG3005
Datum uitspraak: 13-06-2013
Datum publicatie: 13-06-2013
Zaaknummer(s): 12201
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Psychiater wordt verweten dat hij klager ten onrechte dwangmedicatie heeft willen toedienen. College oordeelt dat verweerder - gelet op zijn inschatting van de geestestoestand van klager op dat moment - juist gehandeld heeft door het voornemen over te zullen gaan tot dwangmedicatie aan klager kenbaar te maken. Ongegrond.

Uitspraak: 12 juni 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 november 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mr. Y.J.K. Meulemans te Eindhoven

tegen:

C

psychiater

werkzaam te B

verweerder

gemachtigde mr. A.B. Noordhof te Eindhoven

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en twee aanvullingen daarop

- het verweerschrift en een aanvulling daarop

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 6 mei 2013 behandeld. Klager was aanwezig, begeleid door de heer D, trajektbegeleider vanuit E. De gemachtigde van klager was met bericht afwezig. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, die een pleitnota heeft overgelegd. De standpunten van partijen zijn toegelicht.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager heeft zich op 4 september 2011 meerdere keren in borst en buik gestoken, waardoor hij in levensbedreigende toestand opgenomen is geweest op de intensive care van een ziekenhuis.

Op 6 september 2011 is klager door de GGzE, alwaar verweerder werkzaam is, overgenomen.

Tijdens zijn verblijf aldaar heeft klager een verpleegkundige aangevallen en bedreigingen geuit naar zijn behandelaren. Van 4 tot 26 oktober 2011 heeft klager in het ziekenhuis verbleven in verband met longproblemen. Op 3 november 2011 heeft verweerder aan klager gemeld dwangbehandeling in de vorm van dwangmedicatie (antipsychotische medicatie) te gaan toepassen. Klager heeft bij de klachtencommissie bezwaar gemaakt tegen dit voornemen.

De klachtencommissie heeft daarop op 22 november 2011 de klacht gegrond verklaard.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht van klager komt er op neer dat klager verweerder verwijt dat verweerder een verkeerde diagnose heeft gesteld en dat hij klager dwangmedicatie heeft willen toedienen, terwijl verweerder wist welk gevoel klager door die medicatie zou krijgen.

Klager heeft verwezen naar de beslissing van de klachtencommissie en heeft nog met name het navolgende aangevoerd. Klager heeft nog nooit een psychose gehad en heeft dan ook geen medicatie nodig. Klager is tegen iedere vorm van medicatie die verweerder voorschrijft. Klager is door medicatie ziek geworden, zelfs bijna dood geweest.

Thans woont klager op zichzelf met begeleiding en gebruikt geen medicijnen.

4. Het standpunt van verweerder

Diverse malen is door de behandelend psychiater en de dienstdoende psychiaters bij klager een paranoïde psychotisch toestandsbeeld vastgesteld. Klager is er in zo’n toestand van overtuigd dat anderen zijn gedachten lezen. Er ontstaat dan boosheid die resulteert in agressie, waardoor gevaar van een fysieke aanval ontstaat.

Verweerder heeft tot de maatregel van dwangmedicatie besloten omdat er op dat moment gevaar, voortvloeiend uit een psychische stoornis, voor klager zelf dan wel anderen bestond, welk gevaar niet op een andere manier afgewend kon worden dan door adequate medicamenteuze behandeling van de onderliggende stoornis.

Verweerder heeft die bevinding laten toetsen door de geneesheer-directeur, die tot dezelfde conclusie kwam. Bovendien heeft verweerder overleg gepleegd met een andere psychiater.

De klachtencommissie vond dwangbehandeling op dat moment niet noodzakelijk, maar wees die op zich niet van de hand. Op basis van die uitspraak heeft verweerder nagelaten dwangmedicatie dan wel enige medicatie toe te passen.

De klachtencommissie heeft voorts het advies gegeven klager meer te benaderen vanuit DSM IV As II problematiek om hem uit te dagen zich zonder medicatie acceptabel te gedragen. Mocht het gedrag daartoe aanleiding geven, zou volgens de klantencommissie nog steeds de mogelijkheid bestaan kortdurend dwangbehandeling toe te passen.

5. De overwegingen van het college

Op grond van het dossier dient te worden aangenomen dat klager meerdere malen psychotisch is geweest. Dat de klachtencommissie het advies heeft gegeven klager te benaderen vanuit DSM IV As II problematiek, doet aan de diagnose paranoïde psychose niet af.

Vaststaat dat klager door zichzelf meerdere steken toe te brengen voor zichzelf een gevaar is geweest. Dit heeft geleid tot de beslissing van verweerder dwangmedicatie te gaan toepassen. Verweerder heeft nader verklaard dat de psychiatrische stoornis op 4 november 2011 nog steeds aanwezig was en dat het risico bestond dat die zich opnieuw zou uiten in agressief gedrag jegens klager zelf of anderen. Klager had zich immers na de ziekenhuisopname ook agressief gedragen jegens het personeel van de instelling en verweerder.

Naar het oordeel van het college heeft verweerder - gelet op zijn inschatting van de geestestoestand van klager op dat moment - juist gehandeld door het voornemen over te zullen gaan tot dwangmedicatie aan klager kenbaar te maken. Daarbij komt dat verweerder zijn beslissing heeft laten toetsen door de geneesheer-directeur, die tot dezelfde conclusie kwam.

Verweerder heeft zich vervolgens gehouden aan de uitspraak van de klachtencommissie en geen dwangmedicatie toegepast. Naar verweerder onweersproken heeft gesteld heeft hij in het geheel geen medicatie meer toegepast.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt het college tot de conclusie dat de klacht ongegrond is.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter,

mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als lid-jurist, dr. W.F.R.M. Koch, M. Bonnet en

J.N. Voorhoeve als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar

als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2013 in aanwezigheid van de secretaris.