ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG3004 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12186

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG3004
Datum uitspraak: 13-06-2013
Datum publicatie: 13-06-2013
Zaaknummer(s): 12186
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster stelt dat orthopedisch chirurg een onjuiste inschatting heeft gemaakt van het letsel en een onjuiste behandeling is gestart en voorts dat er onvoldoende met haar is gecommuniceerd. Ongegrond.

Uitspraak: 12 juni 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 oktober 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde C te B

tegen:

orthopedisch chirurg

werkzaam te E

verweerder

gemachtigde mr. J.C.C. Leemans te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en een aanvulling daarop

- het verweerschrift en een aanvulling (cd-rom) daarop

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 6 mei 2013 behandeld. Namens klaagster was haar gemachtigde aanwezig. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

De standpunten van partijen zijn toegelicht.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is op 12 december 2011 gevallen. Zij is door haar huisarts op 13 december 2011 verwezen naar het ziekenhuis, alwaar verweerder werkzaam is, voor het mF van een röntgenfoto. Vervolgens is klaagster opgenomen. Er zijn een CT-scan en een MRI gemaakt van de thoracolumbale overgang. Op 14 december 2011 heeft de zaalarts met klaagster en haar echtgenoot gesproken over de bevindingen en het te voeren (conservatieve) beleid. In het dossier staat genoteerd:

“iom v He

MRI bekeken - geen letsel PLC

- stabiel

B/-6w niet afneembaar corset

- cô poli 1 w + X

- uitleg pt + fam. Alles besproken, akkoord

- Nu verticaliseren, en corset indien mogelijk”.

Op 16 december 2011 is door de gipsmeester bij klaagster een gipscorset aangemeten.

Op 17 december 2011 is klaagster uit het ziekenhuis ontslagen. Klaagster heeft vervolgens drie ziekenhuizen benaderd voor een second opinion. Bij een ziekenhuis is Duitsland is klaagster acuut geopereerd.

Bij brief van april 2012 hebben klaagster en haar echtgenoot een klacht neergelegd bij de klachtencommissie van het eerstgenoemde ziekenhuis. De klachtencommissie heeft op

26 september 2012 uitspraak gedaan.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt in dat verweerder een onjuiste inschatting heeft gemaakt van het letsel en een onjuiste behandeling is gestart; voorts dat er onvoldoende met klaagster is gecommuniceerd.

Klaagster is ingestuurd met letsel/fractuur van de ruggenwervel (BW 12 en LWK 1) voor het mF van een röntgenfoto. Daar werd gezegd: ‘u mag zich niet meer bewegen’. Klaagster werd meteen op dinsdag opgenomen. Op een gegeven moment werd een MRI gemaakt en kregen klaagster en haar echtgenoot te horen dat er geen operatie hoefde plaats te vinden; een gipscorset zou volgen. Klaagster moest plat liggen en niet bewegen, maar er gebeurde dagen niets. De gipsmeester had geen tijd. Toen ze op vrijdag het gipscorset kreeg, moest ze nog een nachtje blijven.

Met de fysiotherapeut zou geoefend worden. Die kwam wel de volgende dag, maar deed niets. Hij stuurde klaagster zomaar zonder informatie naar huis. Er werd alleen iets over medicatie en over de volgende afspraak voor controle gezegd. Klaagster en haar echtgenoot hadden angst; zij wisten niet wat wel en niet kon en mocht.

In F hebben ze de foto’s bekeken die klaagster had meegenomen en er is daar ook een nieuw röntgenonderzoek verricht. Daar is gezegd dat zij direct geopereerd moest worden. Daarover heeft klaagster veel informatie gekregen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft allereerst aangegeven dat het hem heeft verbaasd dat klaagster bij het college heeft geklaagd. In zijn schriftelijke reactie van 17 juni 2012 op de door klaagster bij de klachtencommissie ingediende klacht, heeft verweerder zijn onderzoek en zijn argumenten voor het conservatieve beleid toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling bij de klachtencommissie heeft klaagster uitdrukkelijk laten weten dat de klacht zich niet richt op het verkrijgen van een uitspraak over wat de juiste behandeling zou zijn geweest. Verweerder verwijst naar de overweging van de klachtencommissie dat verweerder ‘wat de keuze voor diens beleid betreft, alle zorgvuldigheid in acht heeft genomen en zijn beleid naar de commissie helder heeft toegelicht’.

Verweerder is van mening dat adequaat onderzoek is verricht naar de aard en de omvang van het letsel, conform internationale literatuur, richtlijnen, AO en TLISS classificatie en dat op basis daarvan een adequate diagnose is gesteld. Op basis van de TLISS classificatie kwam hij tot de diagnose compressie met een waarde van 1 punt.

Verweerder begrijpt nog steeds niet waarom in F tot de operatie is besloten.

Op drie momenten zijn klaagster en haar echtgenoot uitvoerig geïnformeerd, namelijk bij de opname, bij de uitleg over de behandeling door de zaalarts, zoals uit de aantekeningen in het dossier blijkt, en bij het aanmeten van het gipskorset door de gipsmeester. Gebruikelijk is dat daarbij ook nog een folder aan de patiënt wordt meegegeven.

Een operatie zoals die in F is gedaan, is niet besproken en hoefde naar de mening van verweerder ook niet besproken te worden, omdat de behandeling met het gipskorset de juiste behandeling was voor het letsel dat klaagster ondervond.

Uit het medisch dossier blijkt dat in de keren volgend op de opname uitgebreid moeite is gedaan om een en ander aan klaagster en haar echtgenoot te verduidelijken. De echtgenoot gaf dan telkenmale aan de uitleg goed te begrijpen.

5. De overwegingen van het college

Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van klaagster nog verklaard dat de wervelkolom vóór het ongeval absoluut in orde was. Vaststaat dat bij de aanvraag voor de CT al melding wordt gemaakt van ‘bekende blokwervel 2004’ en dat door de radioloog in het verslag van de CT wordt vermeld ‘bekend met congenitale blokwervel Th12-L1’. Kennelijk waren klaagster en haar echtgenoot niet op de hoogte van het feit dat klaagster vanaf 2004 bekend was met een congenitale blokwervel op Th12- L1. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting nog verklaard dat hij nog een MRI heeft laten mF om het letsel op waarde te kunnen schatten. Op grond daarvan heeft verweerder gediagnosticeerd dat sprake was van een stabiele inzakkingsfractuur op L1, waarbij alleen de voorste pijler stuk was.

Het college heeft de CT en MRI opnames bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat verweerder de juiste diagnose heeft gesteld, namelijk compressie met een waarde van 1 punt op de TLISS-schaal. Mede op grond van het feit dat er sprake was van een reeds in 2004 geconstateerde blokwervel, is het een goede beslissing geweest een gipskorset te laten aanmeten. Naar verweerder ter zitting heeft verklaard kende hij bij de beslissing een gipskorset te laten aanmeten nog niet het verslag van de radioloog, maar heeft hij wel aan de mogelijkheid van een blokwervel gedacht en daarmee rekening gehouden. Het ware beter geweest als verweerder daarvan ook in zijn brief aan de huisarts van klaagster melding had gemaakt, maar dit is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar.

Het tweede onderdeel van de klacht betreft in wezen de informed consent.

Aan klaagster is medegedeeld dat een operatie niet nodig was en dat zij een gipskorset zou krijgen. Uitleg over een operatie was dan ook in het kader van informed consent niet vereist.

Terecht heeft verweerder immers geoordeeld dat een operatie in casu geen reële optie was.

Informatie over het langer duren van het aanmeten van het gipskorset en over wat klaagster al dan niet kon of mocht doen bij ontslag, heeft niet met informed consent te mF, maar met communicatie.

Het onderdeel van de klacht betreffende de communicatie treft eigenlijk de gehele instelling. De klachtencommissie heeft hierover reeds geoordeeld en aanbevelingen opgesteld.

Duidelijk is dat de echtgenoot van klaagster, de gemachtigde, ontevreden is over de communicatie met betrekking tot het optreden van de fysiotherapeut en de voorlichting door de gipsmeester. Met betrekking tot de voorlichting door de zaalarts heeft verweerder nog verklaard dat hij de juiste instructies heeft gegeven en op grond van het dossier aanneemt dat de zaalarts de bevindingen van verweerder en diens beleid goed heeft besproken met klaagster en haar echtgenoot. Het college heeft geen aanwijzingen daar anders over te denken. Met betrekking tot de informatie omtrent het optreden van de fysiotherapeut staan het college onvoldoende feiten en omstandigheden ter beschikking om daaromtrent een oordeel te kunnen geven.

Met betrekking tot de voorlichting door de gipsmeester, met name waar het gaat om het verstrekken van een folder, staan de standpunten van partijen tegenover elkaar.

In gevallen waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zF uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden.

Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt het college tot de conclusie dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter,

mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als lid-jurist, dr. W.F.R.M. Koch, M. Bonnet en

J.N. Voorhoeve als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar

als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2013 in aanwezigheid van de secretaris.