ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2989 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12208

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2989
Datum uitspraak: 07-06-2013
Datum publicatie: 11-06-2013
Zaaknummer(s): 12208
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten tandarts dat hij klagers en hun jongste zoon niet voldoende en adequaat geïnformeerd heeft en dat hij de suggestie heeft gewekt orthodontist te zijn. Verweerder is niet bekwaam om orthodontie behandelingen uit te voeren en heeft niets gedaan met de diverse malen geuite klachten. Niet door klager geadstrueerd waaruit suggestie blijkt. Losraken van draadjes/blokjes bij een behandeling komt vaak voor. Toename overbite normaal verschijnsel. Klacht ongegrond.

Uitspraak: 7 juni 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 november 2012 binnengekomen klacht van:

A en B

wonende te C

klagers

gemachtigde mr. A.H.J. de Kort te Sint Michielsgestel

tegen:

D

tandarts

werkzaam en wonende te C

verweerder

gemachtigde mw. mr. I.M.I. Apperloo te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift en de aanvullingen daarop

-         de pleitnota overgelegd door de gemachtigde van klagers.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 26 april 2013 behandeld. Van partijen waren aanwezig klager A en verweerder, ieder bijgestaan door zijn gemachtigde. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij de gemachtigde van klagers gebruik heeft gemaakt van een pleitnota, welke is overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klagers treden op voor hun minderjarige zoon (hierna ‘de zoon’ te noemen), die sinds maart 2010 patiënt bij verweerder was.

Van 24 augustus 2000 tot en met 24 november 2008 is de zoon onder behandeling geweest van een tandartsenteam. Op 7 mei 2008 was de zoon daar voor orthodontie afbehandeld. Op 20 september 2010 is de zoon met zijn moeder bij verweerder geweest voor een intake in het kader van een orthodontie behandeling. Verweerder heeft informatie verstrekt over het behandeltraject en de daaraan verbonden kosten. Vervolgens heeft verweerder aan de zoon een begroting van de kosten ad € 2.372,79 doen toekomen. Op 28 oktober 2010 is de behandeling van de zoon gestart met het plaatsen van vaste apparatuur. Op 24 november en 16 december 2010 is de zoon bij verweerder teruggeweest voor de reguliere controle, terwijl hij op 3 november en 7 december 2010 in de praktijk is geweest omdat er een blokje respectievelijk draadje los was. Na 16 december 2010 is de zoon niet meer bij verweerder verschenen. Medio december 2010 is door klagers aan verweerder gemeld dat de vervolgafspraken werden opgeschort.

Klagers hebben zich gewend tot een orthodontist, die op 23 maart 2011 aan verweerder heeft gemeld de behandeling van de zoon op verzoek van klagers te zullen voortzetten.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

Klagers verwijten verweerder het navolgende:

  1. verweerder heeft de suggestie gewekt orthodontist te zijn;
  2. verweerder heeft er blijk van gegeven niet bekwaam te zijn om orthodontie behandelingen uit te voeren;
  3. verweerder heeft niet gehandeld conform artikel 7:448 WGBO voor wat betreft de informed consent;
  4. hoewel klagers diverse klachten hebben geuit jegens verweerder, heeft verweerder daar niets mee gedaan.

Klagers hebben ter zake nog – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd als volgt.

Verweerder heeft tijdens de intake gesuggereerd orthodontist te zijn en heeft aangegeven dat in zijn praktijk sedert 30 jaar orthodontie behandelingen worden uitgevoerd, waardoor verweerder bewust een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over zijn deskundigheid.

Uit de second opinion van de orthodontist, naar wie klager is overgestapt, blijkt dat er geen degelijk behandelplan door verweerder is gemaakt. De door verweerder geplaatste blokjesbeugel is niet de juiste techniek/methode om het gebit te corrigeren, temeer omdat verweerder element 14 niet heeft geëxtraheerd.

Er was wel overeenstemming over een behandelplan, maar de verstrekte informatie was onjuist en ontoereikend. Verweerder had klager voldoende en adequaat moeten informeren om een juiste beslissing te kunnen nemen over de behandeling. Deze informatie is klager onthouden.

Klagers hebben geklaagd over het feit dat plaatjes c.q. draadjes loslieten en de overbite toenam.

Verweerder heeft daar niets mee gedaan.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder verricht al gedurende 30 jaar orthodontie behandelingen, welke door de zorgverzekeraars worden vergoed. Verweerder heeft in Duitsland meerjarige cursussen op het gebied van orthodontie gevolgd. Verweerder is bevoegd om orthodontie behandelingen uit te voeren en is zeer ervaren en kundig.

Verweerder heeft nimmer gezegd of gesuggereerd orthodontist te zijn. Op zijn briefpapier staat ‘tandarts’ en op de factuur staat alleen zijn naam.

Klagers waren er - gelet op de vorige behandelingen van hun zonen - mee bekend dat een tandarts ook orthodontie behandelingen mag en kan verrichten.

Bij de intake waren de zoon en zijn moeder aanwezig; laatstgenoemde heeft toen gevraagd naar een zo goedkoop mogelijke behandeling, omdat de zoon reeds was behandeld voor orthodontie bij een vorige tandarts.

De moeder heeft bij die intake geen navraag gedaan over de kwalificaties van verweerder of over diens orthodontie ervaring.

Verweerder heeft een begroting gemaakt en uitleg gegeven over het behandelplan, waarna klagers akkoord zijn gegaan met de voorgespiegelde behandeling. Deze is daarna de facto in gang gezet. Klagers zijn van meet af aan op de hoogte geweest van het voorgestelde behandelplan en volledig geïnformeerd.

Verweerder beschikte over de behandelhistorie van de zoon; zelf heeft hij de beginsituatie vastgelegd met gipsmodellen en een grote kaakfoto, waarop de voorkomende afwijking te zien was. Verweerder heeft deze afwijkingen genoteerd en van daaruit de behandeling in gang gezet. Doordat bij de zoon de 13 hoog in de kaak was blijven zitten, was behandeling met vaste apparatuur noodzakelijk. Voorts was een behandeling met een headgear of vergelijkbare apparatuur noodzakelijk omdat de bovenkaak te ver voor de onderkaak was uitgegroeid. Er was sprake van een zogeheten Klasse II molaarrelatie. Het ingezette behandeltraject was adequaat en weloverwogen.

Verweerder heeft van klagers nimmer enige klacht ontvangen, niet over het behandelplan en evenmin over de ingezette behandeling. Verweerder bestrijdt dat er sprake was van een niet adequate en onzorgvuldige behandeling. De behandeling heeft slechts enkele maanden geduurd. In een zo kort tijdsbestek kan nog niet met zekerheid worden gezegd dat het ingezette behandeltraject niet juist was.

Verweerder is van mening dat van een second opinion door de orthodontist geen sprake is. Klager is naar de orthodontist overgestapt, die een eigen zakelijk belang had. Bovendien is door de orthodontist geen contact opgenomen met verweerder en is verweerder niet geadviseerd omtrent de inhoud van zijn behandelplan, hetgeen gebruikelijk is bij een second opinion.

Omdat de ouders de rekening niet wensten te betalen is er een procedure bij de kantonrechter gevoerd, waarin is geoordeeld dat de ouders alsnog de rekening dienden te betalen.

5. De overwegingen van het college

Met betrekking tot klachtonderdeel 1:

Vast is komen te staan dat verweerder niet heeft gezegd dat hij orthodontist is en ook dat hij niet als orthodontist staat vermeld op zijn briefpapier en zijn facturen.

Op basis waarvan verweerder dan wel de suggestie kan hebben gewekt dat hij orthodontist is, is door klagers niet geadstrueerd.

Bovendien heeft verweerder ook niet de kans gehad een bij klagers levende suggestie weg te nemen, omdat verweerder van het bestaan daarvan niet op de hoogte is gesteld.

Dit klachtonderdeel wordt dan ook ongegrond bevonden.

Met betrekking tot klachtonderdeel 2:

Allereerst merkt het college op dat te dezen geen sprake is van een second opinion in eigenlijke zin. De brief van de orthodontist houdt immers geen beschouwing over het behandelplan van verweerder en op grond daarvan adviezen aan verweerder in.

De brief van de orthodontist houdt een diagnose in en voorts twee opties voor een behandeling.

Het college stelt voorop dat de twee door de orthodontist genoemde opties niet de enige mogelijkheden voor een behandeling van de zoon zijn.

Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij bij de zoon wilde gaan werken met Forsus van Unitek in plaats van een headgear, een systeem met vastzittende veren van de boven- naar de onderkaak, om de positie van de ondertandboog ten opzichte van de boventandboog te veranderen. Het effect is vergelijkbaar met het effect van een headgear en in sommige gevallen meer gewenst. Op deze manier zou een even goed eindresultaat bereikt kunnen worden als met extractie van de 14.

Niet kan worden geconcludeerd - en zulks valt ook niet in de brief van de orthodontist te

lezen – dat element 14 te allen tijde getrokken diende te worden om een goed resultaat te kunnen bereiken. Er zijn in dit geval meerdere wegen die naar Rome leiden.

Duidelijk is dat de zoon na het activeren van de binnenbeugel op 18 november 2010 niet meer bij verweerder is geweest. Na een zo korte behandelperiode valt niet te concluderen dat de ingezette behandeling niet als adequaat kan worden aangemerkt.

Ook dit klachtonderdeel wordt door het college als ongegrond beoordeeld.

Met betrekking tot klacht 3:

Onvoldoende weersproken is het standpunt van verweerder dat hij het behandelplan met de moeder en de zoon heeft besproken. Klagers zijn akkoord gegaan met het door verweerder gedane behandelvoorstel.

Van onvoldoende informatie is naar het oordeel van het college niet gebleken, zodat niet kan worden geconcludeerd dat verweerder in strijd met artikel 7:448 WGBO heeft gehandeld.

Met betrekking tot klacht 4:

Verweerder heeft met klem betoogd dat hem geen klachten van klagers hebben bereikt.

Klagers hebben ter zitting nog naar voren gebracht dat de zoon twee keer naar de praktijk is geweest omdat er (een) plaatje(s) en draadje(s) los waren gegaan.

Vaststaat dat deze problemen zijn verholpen. Het college merkt in dit kader op dat het losraken van draadjes/blokjes bij een behandeling als de onderhavige vaak voorkomt en niet een tekortschieten van verweerder oplevert.

Voorts hebben klagers nog aangevoerd dat de overbite toenam.

Ook dit is bij een behandeling als de onderhavige een normaal verschijnsel, dat evenwel van tijdelijke aard is en dan ook op den duur wordt hersteld.

Ter zitting is voorts duidelijk geworden dat klagers verweerder niet in persoon hebben benaderd met de bij hen levende klachten, waardoor verweerder van die klachten onkundig is gebleven.

Dit brengt mede dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt bevonden.

Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de navolgende beslissing.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als voorzitter,

J.G.J.M. Niessen en W.J.D.M. van Beers als leden-beroepsgenoten,

in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2013 in aanwezigheid van de secretaris.