ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2958 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12210

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2958
Datum uitspraak: 03-06-2013
Datum publicatie: 03-06-2013
Zaaknummer(s): 12210
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Oogarts wordt verweten dat de door hem verrichte staaroperatie niet goed is verlopen. Het college oordeelt dat de zeldzame complicatie die tijdens de operatie is opgetreden, verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten valt. Verweerder heeft direct actie ondernomen en klager naar het Oogziekenhuis verwezen.  Wel had verweerder er beter aan gedaan klager tijdens de operatie  wat meer uitleg te geven. Ongegrond.

Uitspraak: 3 juni 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 november 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

oogarts

werkzaam te D

verweerder

gemachtigde mw. mr. A.W. Hielkema te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift en de aanvulling daarop

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 22 april 2013 behandeld. Partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij klager oogmetingen en een standaardfolder van het Oogziekenhuis te E heeft overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 3 april 2012 is klager, die op dat moment te D gedetineerd was, op de polikliniek geweest van het ziekenhuis, alwaar verweerder werkzaam is. Klager is toen gezien door een collega van verweerder. Bij onderzoek constateerde de collega staar op beide ogen, links meer dan rechts. De gezichtsscherpte bedroeg rechts 0,63 en links 2/60. Er was voornamelijk sprake van schorscataract. Met klager zijn de bevindingen en de behandelmogelijkheden besproken, waarna klager met de voorgestelde operatieve behandeling van het linkeroog akkoord is gegaan.

Om organisatorische redenen werd klager voor de uitvoering van de ingreep naar verweerder verwezen. Na op 18 mei 2012 klager gezien te hebben, heeft verweerder op 22 mei 2012 de ingreep onder plaatselijke verdoving verricht. De troebele ooglens is na een snede verwijderd volgens de phaco-emulsificatie methode. In de laatste fase trad een defect in het lenskapsel op. Verweerder heeft de behandeling voortgezet met een vitrectomie, waarna hij een sulcus gefixeerde lens heeft ingebracht.

Op 23 mei 2012 is klager voor controle op de polikliniek gekomen. Het resultaat van de ingreep was toen moeilijk te beoordelen in verband met vertroebeling van het hoornvlies. Op 25 mei 2012 constateerde verweerder dat de lens in het linkeroog gedisloceerd was. Dit is met klager besproken en verweerder heeft klager direct doorverwezen naar het Oogziekenhuis te E alwaar klager op 19 juni 2012 onder algehele verdoving is geopereerd.

Verweerder heeft klager na 25 mei 2012 niet meer gezien.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht komt er op neer dat klager van mening is dat de door verweerder verrichte ingreep niet goed is geweest omdat de dikte van de staar vóór de operatie niet dan wel niet goed is gemeten, de operatie wel 55 minuten in plaats van 20 minuten duurde, tijdens de operatie een discussie plaatsvond tussen verweerder en de assistent over de grootte van de lens en hij thans maar 60% zicht heeft.

Klager stelt dat de dikte van de staar in het ziekenhuis niet kon worden gemeten omdat daar de juiste apparatuur niet voorhanden was. In een ander ziekenhuis is klager aan zijn rechteroog geopereerd en daarvan is het resultaat wel 100%.

Klager verzoekt een schadevergoeding voor het door hem ondervonden en mogelijk nog te ondervinden lijden.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft op 18 mei 2012 een oogmeting verricht om de sterkte van de te implanteren lens vast te stellen. Naar de mening van verweerder is de voorbereiding van de staaroperatie aan het linkeroog correct verlopen. De onderzoeken zijn correct uitgevoerd. Op basis daarvan heeft verweerder klager opnieuw uitgebreid geïnformeerd over de aard van de ingreep en de risicofactoren.

Tijdens de operatie op 22 mei 2012 heeft verweerder met de arts-assistent in opleiding gesproken over de sterkte en locatie van de in te brengen lens, dit niet omdat verweerder twijfel daarover had maar in het kader van opleiding. Er is een zeldzame complicatie opgetreden, die in minder dan 3% van deze ingrepen voorkomt. Het optreden van deze complicatie is dermate zeldzaam dat deze niet behoort tot de te verwachten risico’s, welke vooraf met de patiënt besproken moeten worden.

Toen verweerder op 25 mei 2012 constateerde dat er sprake was van dislocatie, heeft hij diezelfde dag nog met het Oogziekenhuis contact opgenomen voor advies. Verweerder heeft zelf ook nog contact gehad met de arts. Een dergelijke complicatie hoeft niet direct behandeld te worden. De operatie, waarbij een nieuwe lens is ingebracht, heeft een paar weken later plaatsgevonden. Het resultaat van een dergelijke heroperatie is meestal goed, maar hoe het bij klager verlopen is, weet verweerder niet, omdat hij klager niet meer heeft gezien.

5. De overwegingen van het college

Op grond van hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard en de inhoud van het dossier moet ervan uitgegaan worden dat de vereiste voorbereiding voor de ingreep, waaronder de oogmeting, correct is uitgevoerd.

Tijdens de door verweerder verrichte operatie is een zeldzame complicatie opgetreden. Hiervan kan verweerder geen verwijt worden gemaakt.

Duidelijk is geworden dat verweerder in het kader van de opleiding de sterkte en de locatie van de in te brengen lens tijdens de operatie heeft besproken met de arts-assistent in opleiding. Vanwege de plaatselijke verdoving is klager daarvan getuige geweest. Het ware beter geweest als verweerder dit en ook de reden van de langere duur van de ingreep aan klager had uitgelegd. Dat verweerder dit niet heeft gedaan valt hem evenwel tuchtrechtelijk niet te verwijten.

Toen verweerder constateerde dat de lens was gedisloceerd, heeft hij direct actie ondernomen en zelf contact gezocht met het Oogziekenhuis. Verweerder heeft klager aanstonds daarnaar verwezen, waarna verweerder klager niet meer heeft gezien.

Het college komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie dat de klacht ongegrond is.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, J.L.M. van Helmond, B.C.A.M. van Casteren-van Gils en dr. F.E. Ros als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2013 in aanwezigheid van de secretaris.