ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2951 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1316

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2951
Datum uitspraak: 30-05-2013
Datum publicatie: 30-05-2013
Zaaknummer(s): 1316
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Psychiater. Klaagster verwijt verweerster valsheid in geschrifte en het manipuleren van gegevens om het onderzoek er zorgvuldiger en uitgebreider uit te laten zien dan het in werkelijkheid heeft plaatsgevonden. De rapportage is onvoldoende onderbouwd en klaagster is niet geïnformeerd over het inzage- en correctierecht. Er is bewust een verkeerde weergave van de mederapporteur en van klaagster en haar echtgenoot vermeld. Verweerster heeft zich niet aan de afspraken en niet aan het protocol gehouden. Gegrond, berisping.

Uitspraak: 30 mei 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 januari 2013 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

psychiater

werkzaam te D

wonende te E

verweerster

gemachtigde mr. W.R. Kastelein te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift

-         de op 10 april 2013 binnengekomen stukken

-         de pleitnotities overgelegd door klaagster

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 24 april 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig; verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is de moeder van F, geboren in oktober 1997, hierna te noemen: de zoon. De zoon werd verdacht van zware mishandeling, gepleegd op 24 januari 2012, waarbij hij een schaar naar het hoofd van een medeleerling zou hebben gegooid.

In opdracht van de met de behandeling van de strafzaak belaste rechter-commissaris heeft

verweerster, die als psychiater werkzaam is voor het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), een Pro Justitia rapportage opgesteld betreffende de zoon. Op 7 mei 2012 vond bij klaagster thuis een eerste gesprek plaats tussen verweerster, klaagster en de zoon van klaagster. Dit gesprek was van te voren niet aangekondigd. In dit gesprek heeft verweerster gezegd dat zij een afspraak zou maken voor een tweede gesprek. Op 14 mei 2012 was het conceptrapport van verweerster gereed en werd dit, zonder overleg met klaagster, voor feedback opgestuurd naar het NIFP, waar het op 15 mei 2012 werd ontvangen.  Op 16 mei 2012 was er contact tussen de rapporteurs (naast verweerster een psycholoog). Op 18 mei 2012 werd de feedback aan de rapporteurs verzonden.  Op 22 mei 2012 had verweerster opnieuw telefonisch contact met de mederapporteur. Op 25 mei 2012 werd het rapport definitief en werd het, met als datum 14 mei 2012, verstuurd aan de rechter-commissaris. Op 30 mei 2012 stuurde de mederapporteur een e-mail naar klaagster waarin zij meldde dat de bevindingen van beide rapporteurs niet overeenkwamen. Op 31 mei 2012 vond een tweede gesprek plaats tussen klaagster en verweerster. De zus van klaagster was hierbij aanwezig. Op 1 juni 2012 heeft verweerster een aanvullende rapportage aan de rechter-commissaris verzonden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster valsheid in geschrifte en het manipuleren van gegevens om het onderzoek er zorgvuldiger uit te laten zien dan het in werkelijkheid heeft plaatsgevonden. De onderbouwing van de uitspraken in de rapportage ontbreekt. Klaagster verwijt verweerster dat zij niet zijn geïnformeerd over het inzage- en correctierecht en dat dit niet is toegepast. Er is bewust een verkeerde weergave van de mederapporteur en van klaagster en haar echtgenoot vermeld. Verweerster heeft zich niet gehouden aan de afspraken die ze heeft gemaakt, waardoor de gang van zaken onduidelijk bleef. Ze heeft zich niet gehouden aan de werkwijze die het protocol van het NIPF voorschrijft. Verweerster schreef naar een conclusie toe die ze in het gesprek van 31 mei 2012 niet heeft onderbouwd.

4. Het standpunt van verweerster

Aangezien het verweerster telkens niet lukte om een afspraak te maken met klaagster is zij op 7 mei 2012 bij klaagster langsgereden om te zien of zij thuis was zodat een afspraak kon worden gemaakt voor een bespreking en eerste onderzoek ten behoeve van de rapportage. Omdat klaagster en haar zoon thuis waren, leek het verweerster gunstig om het onderzoek op dat moment te laten plaatsvinden. Verweerster heeft de reden van haar komst en het doel van de door haar uit te brengen rapportage uiteengezet. Verweerster heeft eerst met klaagster gesproken en daarna met haar zoon. Tegen het einde van het gesprek heeft verweerster verteld dat zij nu een rapport ging schrijven en dat zij terug zou komen met een concept-rapportage om deze te bespreken. Verweerster was, via haar mederapporteur, reeds op de hoogte van de ontwikkelingsgeschiedenis van de zoon van klaagster. Vóór het definitief maken van de rapportage heeft verweerster contact gehad met haar mederapporteur. In eerste instantie was deze het niet eens met de bevindingen van verweerster, maar na uitleg door verweerster stelde de mederapporteur dat zij zich in de conclusies van verweerster kon vinden.

Verweerster heeft de conceptrapportage niet met klaagster besproken. Klaagster ging er mee akkoord dat het rapport werd verzonden naar de opdrachtgever en dat de bespreking van het rapport zou plaatsvinden op 1 juni 2012. Ten gevolge van een begrafenis moest verweerster de gemaakte afspraak voor 1 juni 2012 verzetten naar 31 mei 2012. Klaagster heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Verweerster heeft er voor zorg gedragen dat het rapport op voorhand aan klaagster werd verstrekt, zodat dit adequaat en voorbereid kon worden besproken. Ook heeft zij aan klaagster uitgelegd dat zij eventueel nog een aanvullend schrijven aan de rechter-commissaris zou sturen indien het gesprek daartoe aanleiding gaf. Dit is gebeurd.

Verweerster verkeert in de overtuiging dat zij tijdens het gesprek van 31 mei haar beweegredenen en overwegingen om tot de rapportage te komen uiteen heeft gezet. Verweerster stelt zich op het standpunt dat haar rapportage inhoudelijk van voldoende kwaliteit is en dat de door haar gestelde diagnose en het daarop gebaseerde advies adequaat zijn. Ze erkent wel dat zij in procedurele zin niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht.

5. De overwegingen van het college

Rapportage zoals door verweerster is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het

Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op

welke gronden de conclusie van het rapport steunt,

2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende

steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,

3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,

4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en

5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de

voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de

rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van

de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Het college zal in het kader van deze toetsing eerst ingaan op de procedurele gang van zaken (a) en daarna  op de inhoud van de rapportage (b).

Ad a

De start van het onderzoek is niet goed geweest. Verweerster is, onaangekondigd, op 7 mei 2012 ten huize van klaagster verschenen. Over de inhoud, de context en de duur van het gesprek dat zij met klaagster en haar zoon heeft gehad lopen de lezingen zeer uiteen. Volgens klaagster stond zij te koken toen verweerster, rond 18 uur, aanbelde. Het gesprek heeft volgens klaagster ongeveer een half uur geduurd, waarvan slechts een gering deel aan de zoon werd besteed en was de bedoeling van het gesprek onduidelijk. Volgens verweerster heeft het gesprek misschien wel anderhalf uur geduurd, had klaagster alle tijd en heeft zij klaagster en de zoon adequaat geïnformeerd over het doel van het gesprek.

Het college overweegt dat het niet van zorgvuldigheid getuigt om zonder deugdelijke vooraankondiging een onderzoek te verrichten, zoals verweerster dat heeft gedaan. En als dat door omstandigheden al eens voorkomt, dienen aan de informatieverplichting zeer hoge eisen te worden gesteld. Niet is gebleken dat aan deze hoge eisen is voldaan. Het moet er daarom voor gehouden worden dat klaagster en haar zoon geheel onvoorbereid zijn geweest en onvoldoende over het doel van het gesprek en over hun rechten zijn geïnformeerd.

Ook het verdere onderzoeksverloop is onzorgvuldig geweest. Vast staat dat in het gesprek op 7 mei 2012 afgesproken werd dat verweerster contact zou opnemen voor een vervolgafspraak. Verweerster is deze afspraak niet nagekomen. Zij heeft volstaan met het sturen van een e-mail met een voorstel voor een nieuwe afspraak op 14 mei 2012 en heeft, toen zij hierop niets hoorde, zonder nadere pogingen om contact te zoeken, besloten dat die afspraak geen doorgang behoefde te vinden, zonder dit besluit met klaagster en/of de zoon te communiceren.

Deze gang van zaken heeft ook tot gevolg gehad dat klaagster en haar zoon geen gebruik hebben kunnen maken van hun recht op inzage van het concept, voordat het naar de opdrachtgever werd verstuurd en dat zij geen gebruik hebben kunnen maken van hun correctierecht dat zij, voor wat betreft de in het rapport genoemde feiten, wel degelijk hadden.

Dat er later, op 31 mei 2012, nog een gesprek over het uitgebrachte rapport heeft plaatsgevonden, doet aan het voorgaande niet af. Ook de gang van zaken rondom dit gesprek verdient overigens de schoonheidsprijs niet. De aanvankelijke afspraak voor 1 juni werd immers door verweerster zeer kort tevoren gewijzigd, waardoor, wederom, de vader niet bij het gesprek kon zijn. Verder heeft verweerster nagelaten het rapport tevoren aan klaagster toe te zenden. Klaagster had dit rapport, desgevraagd, van haar advocaat ontvangen.

Ad b

Het rapport kent enkele feitelijke onjuistheden. Zo staat ten onrechte vermeld dat op 14 mei 2012 een (tweede) onderzoeksgesprek heeft plaatsgevonden terwijl er geen tweede onderzoeksgesprek is geweest. Zeer verwijtbaar acht het college dat verweerster op pagina 12 van haar rapport in strijd met de waarheid vermeldt: ‘Onderzochte en zijn ouders zijn akkoord met de bevindingen en het aansluitend behandeladvies. Dit kwam aan het einde van het laatste gesprek al aan bod’. Er was immers geen overeenstemming en er was ook, ten tijde van de verzending van het rapport aan de opdrachtgever, geen laatste gesprek geweest.

Verder staat in het rapport (pagina 15) dat de diagnostische overwegingen en het advies om de zoon licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren door de mederapporteur worden gedeeld. Dat is niet juist. In het rapport wordt ook niet vermeld op grond waarvan verweerster dit stelt. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie van de mederapporteur aan klaagster blijkt het tegendeel en uit de in het rapport van klaagster genoemde anamnese  en intelligentieonderzoek van de mederapporteur (pagina 12) blijkt dat enige stoornis niet kon worden vastgesteld en is de conclusie dat sprake is van een op alle gebieden leeftijdsadequate ontwikkeling.

Het college is ten slotte van oordeel dat de door verweerster getrokken conclusie dat bij de zoon sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een vertraagde sociaal-emotionele ontwikkeling niet kan worden getrokken uit de door verweerster aangevoerde gronden. Het enkele door de zoon erkende strafbare feit is daarvoor onvoldoende, uit het gesprek dat verweerster op 7 mei 2012 met de zoon heeft gehad, valt dit evenmin te concluderen en de conclusie van de mederapporteur is duidelijk anders.

Gelet op de ernstige tekortkomingen van de rapportage, zowel met betrekking tot de wijze van totstandkoming, de weergave van de feiten en het trekken van de conclusie, is het college van oordeel dat een berisping op zijn plaats is.

6. De beslissing

Het college:

-         berispt verweerster.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als lid-jurist, M.Ch. Doorakkers, J.D.M. Schelfhout en J.C.F. Schellekens als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C. Chapelle als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2013 in aanwezigheid van de secretaris.