ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2950 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12214T

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2950
Datum uitspraak: 30-05-2013
Datum publicatie: 30-05-2013
Zaaknummer(s): 12214T
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Fysiotherapeut. Verweerder is bij eerdere beslissing van het regionaal tuchtcollege voorwaardelijk geschorst. De Inspectie voor de Gezondheidszorg verzoekt het regionaal tuchtcollege om de voorwaardelijke schorsing om te zetten in een onvoorwaardelijke schorsing omdat verweerder het aangeschafte programma Abakus niet voldoende eigen heeft gemaakt en niet voldoende gebruikt. Het verzoek wordt afgewezen.

Uitspraak: 30 mei 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 27 november 2012 binnengekomen verzoek van:

A en B,

Inspectie voor de Gezondheidszorg te F

verzoeker

tegen:

C

fysiotherapeut

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde mr. E.J.C. de Jong te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het verzoekschrift en de aanvulling daarop van 10 december 2012

-         het verweerschrift

-         pleitaantekeningen van de inspectie

-         een notie van verweerder aan het slot van de zitting overgelegd.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 24 april 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 26 november 2009 heeft het college op een klacht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de inspectie) aan verweerder wegens grensoverschrijdend gedrag en onvoldoende dossiervorming opgelegd de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, ingaande de dag dat de beslissing kracht van gewijsde zal hebben verkregen, onder de bijzondere voorwaarde dat verweerder, alles op aanwijzing, onder toezicht en naar genoegen van de inspectie zich via cursussen zal bekwamen op het gebied van de communicatie en verslaglegging en zich zal onderwerpen aan intervisie.

Bij beslissing van 8 november 2011 heeft het college de voornoemde proeftijd verlengd met een termijn van één jaar onder de voorwaarde (voor zover van belang) dat verweerder in 2012 het programma Abakus dan wel een ander digitaal patiëntenvolgsysteem gebruikt, met bepaling dat de inspectie toezicht houdt op de naleving van deze nadere voorwaarde.

Tijdens een inspectiebezoek op 2 oktober 2012 constateerde de inspectie dat verweerder het programma Abacus had aangeschaft. Naar het oordeel van de inspectie gebruikte verweerder echter het programma niet als geïntegreerd digitaal patiëntenvolgsysteem.

3. Het standpunt van de inspectie

Tijdens het inspectiebezoek van 2 oktober constateerde de inspectie dat verweerder weliswaar het programma Abakus had aangeschaft, maar dit niet gebruikte als geïntegreerd patiëntenvolgsysteem, Verweerder is niet op de hoogte van de mogelijkheden van het systeem en heeft geen aanvullende cursussen gevolgd om zich deze kennis eigen te maken. De verslaglegging voldoet niet aan de betrokken richtlijn. Dit is niet een feit op zich, maar een weerspiegeling van het fysiotherapeutisch handelen.

De inspectie verzoekt de voorwaardelijke schorsing om te zetten in een onvoorwaardelijke.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder voert primair aan dat de inspectie niet-ontvankelijk is. De beslissing van het college van 28 november 2011 is geen eindbeslissing zodat geen hoger beroep kon worden ingesteld. Voorts kent de wet BIG niet de mogelijkheid van een verlenging van de proeftijd. De proeftijd genoemd in de beslissing van 26 november 2009 is op 8 januari 2012 verstreken.

Subsidiair voert verweerder het volgende aan.

Verweerder gebruikt het programma Abakus wel degelijk. Het verwijt luidt dat verweerder het programma niet gebruikt als geïntegreerd digitaal patiëntenvolgsysteem, dat verweerder niet op de hoogte zou zijn van de mogelijkheden van het systeem en geen aanvullende cursussen heeft gevolgd om zich die kennis eigen te maken. Bovendien voldoet de verslaglegging niet aan de betreffende richtlijn. Deze verwijten kunnen thans niet aan de orde zijn; het gaat alleen nog maar om de vraag of verweerder heeft voldaan aan de door het college gestelde voorwaarde en niet om de beoordeling van een nieuwe klacht.

Verweerder betwist ten overvloede de juistheid van deze verwijten.

5. De overwegingen van het college

De ontvankelijkheid.

Naar het oordeel van het college is de inspectie ontvankelijk, alleen al omdat de beslissing van  28 november 2011, waarbij een nadere bijzondere voorwaarde is opgelegd, een (onherroepelijke) eindbeslissing is.

Aan verweerder kan worden toegegeven dat de wet BIG niet de mogelijkheid van een verlenging van de proeftijd kent, maar een eenmalige verlenging van de proeftijd en het stellen van een nadere voorwaarde past wel in het systeem van de wet en sluit aan bij wel in de wet geregelde gevallen, zie artikel 14f Sr.

Het subsidiaire verweer.

Aan de hand van de door de inspectie bij brief van 10 december 2012 overgelegde stukken moet worden geoordeeld dat het gebruik van Abakus in 2012 zodanig marginaal en minimaal was dat  moet worden geoordeeld dat verweerder niet naar behoren aan de in de beslissing van het college van 28 november 2011 gestelde nadere voorwaarde heeft voldaan.

Het college is verder van oordeel dat de toetsing van het college hiertoe beperkt dient te blijven en dat niet kan worden ingegaan op de overige in het verzoek tot tenuitvoerlegging door de inspectie geuite klachten, nu in de beslissing van 28 november 2011 uitdrukkelijk is bepaald dat de controle door de inspectie beperkt blijft tot het gebruik van Abakus. Het college zal daarom de nadere in dit kader door de inspectie aangevoerde klachten, die verweerder overigens betwist, niet behandelen.

Resteert de vraag of de vastgestelde overtreding de tenuitvoerlegging van een schorsing rechtvaardigt.

Naar het oordeel van het college is dit niet het geval. Dit oordeel steunt op de navolgende gronden.

De voorwaardelijke schorsing is in hoofdzaak opgelegd als correctie op het grensoverschrijdend gedrag van verweerder en de bijzondere voorwaarden dienden vooral herhaling daarvan te voorkomen. De op dit gedrag betrekking hebbende bijzondere voorwaarden zijn vervuld. Verder is van belang dat verweerder het programma Abakus wel heeft aangeschaft, een cursus heeft gevolgd en ter zitting gemotiveerd heeft betoogd dat hij het programma thans wel gebruikt. Wat dat laatste betreft is het college, gelet op de houding van verweerder ter zitting, bereid uit te gaan van de goede wil van verweerder en zal hem het voordeel van de twijfel gunnen. Dit alles bijeengenomen is het college van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke schorsing, die zoals verweerder heeft aangevoerd mogelijk fatale (financiële) gevolgen voor zijn praktijk zal hebben, een te zwaar middel is voor de vastgestelde overtreding van de nadere voorwaarde.

Het verzoek van de inspectie zal daarom worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst het verzoek af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter,  mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als lid-jurist, J.L. Keijzer, W.M. Mooij en drs. A.M.G. Zwaans als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C. Chapelle als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2013 in aanwezigheid van de secretaris.