ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2939 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12121

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2939
Datum uitspraak: 23-05-2013
Datum publicatie: 23-05-2013
Zaaknummer(s): 12121
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de verloskundige dat zij op onzorgvuldige wijze een infuus heeft geprikt waarna klaagster klachten aan haar hand en arm heeft overgehouden. Vaker voorkomend gevolg van prikken. Klacht ongegrond.

Uitspraak: 23 mei 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 31 juli 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

verloskundige

werkzaam te B

wonende te B

verweerster

gemachtigde mr. M. van der Graaf te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         de op 15 januari 2013 bij het college ingekomen stukken.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 15 april 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster vergezeld van haar gemachtigde ter zitting, mevrouw mr. M. van der Graaf.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 3 november 2011 was verweerster als verloskundige betrokken bij de bevalling van klaagster. Klaagster zou worden ingeleid en verweerster was verantwoordelijk voor het toedienen van het infuus. Verweerster heeft twee maal geprobeerd het infuus via de linkerarm aan te brengen. Toen dat niet lukte heeft zij getracht het infuus via de rechter hand aan te brengen. Toen dat ook niet lukte heeft verweerster er een anesthesist bij gehaald. Deze heeft het infuus ingebracht.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Verweerster heeft op 3 november 2011 eerst twee keer geprobeerd het infuus in klaagsters linker arm te prikken. Toen dat niet lukte, stak ze de naald in klaagsters rechter hand waarbij ze wat op en neer ging om toch iets te vinden. Vervolgens duwde ze nog één keer verder en kreeg klaagster een stroomstoot. Klaagster heeft dit direct aan verweerster verteld. Ondertussen bleef verweerster proberen het infuus in te brengen. Dit deed ontzettend veel pijn. Klaagster heeft verweerster verzocht te stoppen. Dit heeft verweerster uiteindelijk gedaan. Hierna heeft iemand van de afdeling anesthesie het infuus, op verzoek van verweerster, ingebracht. Sindsdien heeft klaagster klachten aan haar rechter arm en hand. Toen klaagster verweerster verzocht te stoppen, had ze dat moeten doen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster was verantwoordelijk voor het toedienen van het infuus waarmee de weeën werden opgewekt. Verweerster heeft, samen met de verpleegkundige, eerst geprobeerd het infuus in de linker arm van klaagster in te brengen. Na twee pogingen links heeft ze een poging gedaan om het infuus in de rechter hand aan te brengen. Omdat dat ook niet lukte heeft ze de anesthesist erbij gehaald en deze heeft vervolgens het infuus ingebracht. Verweerster kan zich niet herinneren of klaagster, tijdens het prikken, heeft aangegeven dat ze een stroomstoot kreeg. Ook kan verweerster zich niet herinneren dat klaagster, tijdens het prikken, heeft aangegeven dat zij veel pijn ondervond en dat ze verweerster heeft verzocht met het prikken te stoppen. Verweerster is van mening dat zij goed heeft gehandeld door na drie pogingen het prikken aan de anesthesist over te dragen.

5. De overwegingen van het college

Het college is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster bij het prikken van klaagster onzorgvuldig te werk is gegaan. Zij heeft naar het inzicht van het college niet onjuist gehandeld door het prikken van klaagster na drie pogingen over te dragen aan een anesthesist. Deze (overigens niet geprotocolleerde) gang van zaken is niet ongebruikelijk en kan ook niet als onzorgvuldig worden aangemerkt. Het feit dat klaagster na het prikken pijn in haar rechter hand en arm heeft overgehouden valt zeer te betreuren, maar naar het oordeel van het college is niet komen vast te staan dat dit (meer voorkomend) gevolg te wijten is aan een fout van verweerster. Klaagster heeft nog aangevoerd dat verweerder het prikken in de rechterhand had moeten stoppen toen zij er om vroeg. Verweerster kan zich niet meer herinneren dat klaagster dit gevraagd heeft. De lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken lopen op dit punt uiteen. Nu niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Daarom dient ook dit klachtonderdeel te worden afgewezen.

Uit het bovenstaande vloeit voort dat de klachtonderdelen ongegrond zijn.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, M.J.H.A. de Reu-Cuppens,

M.W.P. van der Donk als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2013 in aanwezigheid van de secretaris.